In een museumsetting staan levende zwarte acteurs als in een tableau vivant. Ze staan er in twee lendendoeken en met een speer tussen de palmbladeren en opgezette wilde beesten. Een zwarte vrouw zit op een officiersbed en kijkt je via de spiegel aan. Pas als je beter kijkt zie je dat ze is vastgeketend aan het bed. Verderop zit een actrice als een uitgezette asielzoeker vastgebonden in een vliegtuigstoel.

Brett Bailey’s Exhibit B is zonder twijfel een van de meest confronterende voorbeelden van de manier waarop het gebruikelijke witte perspectief in de theaterwereld wordt doorbroken. Maar de Zuid-Afrikaan staat daarin niet alleen. Een groeiende groep Nederlandse theatermakers met diverse achtergronden claimen hun eigen verhaal op het toneel terug door de klassieke witte toneelcanon aan te vullen met hun eigen verhalen.

Zo brengen zij verschillende perspectieven met elkaar in botsing en tonen zij tegelijkertijd hoe de verschillende geschiedenissen wit, zwart en combinaties daarvan  niet zonder elkaar verstaan kunnen worden. Het voorbeeld van Exhibit B laat goed zien hoe dit, meestal confronterende, proces in zijn werk gaat.

Onbeschaamd

De blanke Zuid-Afrikaanse regisseur Bailey wilde een human zoo recreëren, een praktijk die tot in de twintigste eeuw voorkwam en waarin groepen mensen uit de koloniën als een exotische bezienswaardigheid werden tentoongesteld. Zo was er op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958 nog een compleet Pygmeeëndorp uit Congo te zien.

Het initiatief van Bailey schoot veel progressieve kunstliefhebbers in het verkeerde keelgat. De theatrale tentoonstelling zou racistisch zijn en hij als blanke zou het leed van zwarte Afrikanen uitbuiten als vermaak. In Duitsland en Frankrijk werd gedemonstreerd voor de plekken waar de tentoonstelling te zien was en in Engeland verzamelde een petitie om het project te stoppen 18.000 handtekeningen, waarna het Barbican besloot de expositie af te gelasten.

In Nederland, waar de tentoonstelling in het kader van het Holland Festival te zien was, was er geen noemenswaardig protest.

Inderdaad staan de acteurs in een onderdanige positie opgesteld en mogen ze niet spreken. Bailey reproduceert een kwalijk moment uit de blanke geschiedenis en vergroot dat uit. Alleen dat is al confronterend voor de toeschouwer. Maar hij voegt er wel degelijk iets wezenlijks aan toe. Zijn acteurs spreken of bewegen niet, maar ze kijken wel.

En het is die blik die de tentoonstelling zo overdonderend maakt. ‘Dit is onze gedeelde geschiedenis’, zeggen die ogen, ‘maar ik weiger in die geschiedenis nog langer een geobjectiveerde positie in te nemen. Ik kijk net zo onbeschaamd naar jou als jij naar mij.’

In dagblad Trouw zei Bailey dat die blik van het grootste belang was. ‘Ik wil niet dat de acteurs of de personen in de tableaus slachtoffers zijn’, zei hij. ‘Ik laat de "objecten" terugkijken en op die manier communiceren. Dat was ook mijn opdracht aan de acteurs: ook al mag je niets zeggen, gebruik je ogen om je eigen verhaal te vertellen. Zo geven de acteurs de "objecten" hun menselijkheid terug.’

Bailey en zijn acteurs misbruiken de geschiedenis van slavernij en racisme niet om er mensen mee te vermaken, noch betuigen ze hun instemming met die geschiedenis – twee verwijten die de demonstranten naar voren brachten. In plaats daarvan hervertellen ze het verhaal vanuit een verschoven kader. Zo laten ze zien dat de pijnlijke zwarte geschiedenis ook een hoofdstuk van de witte geschiedenis is.

Glas-in-lood

Deze benadering van botsende perspectieven is voor Nederland relatief nieuw. Ook in progressieve kringen overheerste de multiculturele blik. Naast de roomblanke gezelschappen die westers repertoire speelden voor een overwegend blank publiek mochten er in de relatieve marge gezelschappen bestaan die voor een niet-blank, niet-westers publiek theater konden maken, zoals Cosmic (later MC) of DNA. Daarmee bleef het witte publiek naar de witte gezelschappen gaan en het zwarte publiek naar het zeldzame aantal zwarte voorstellingen en bleven hun verhalen gescheiden.

Staatssecretaris Rick van der Ploeg verlangde halverwege de jaren negentig dat cultuurinstellingen meer hun best zouden doen om cultureel divers publiek binnen te halen. Maar dat multiculturele experiment mislukte faliekant. Want de programmering veranderde niet, en waarom zouden Nederlanders met een totaal andere culturele achtergrond in een theater komen kijken naar voorstellingen waarin zijzelf of hun verhalen niet worden gerepresenteerd?

De Amerikaanse theatermaker en denker Richard Schechner beschrijft dit multiculturalisme als een houding waarin culturen gezien worden als strikt van elkaar gescheiden entiteiten, als een glas-in-lood-raam met verschillende kleurtjes glas. Het suggereert een gelijkwaardige positie van die kleuren en onttrekt daarmee pijnlijke machtsverhoudingen aan het zicht.

Schechner ziet meer in een houding die hij interculturalisme noemt. Hierin wordt uitgegaan van een voortdurende verandering van de verhouding tussen culturen: ze vermengen zich, botsen en schuren met elkaar. Dat gaat dikwijls gepaard met conflicten, omdat er nu eenmaal verschillen bestaan in de machtspositie die de ene cultuur ten opzichte van de andere inneemt.

Ook wat zeggen

Een groep jonge Nederlanders met een diverse culturele achtergrond brengt deze visie nu in de praktijk en doorbreekt daarmee het multiculturalisme (of zelfs: de segregatie) in het Nederlandse theater. Wat hun uitgangspositie als kunstenaar zo uniek maakt, is dat zij niet in een multicultureel kader passen.

Ze vertegenwoordigen geen specifieke etnische of culturele groep, maar incorporeren op interculturele wijze diverse verhalen en representaties die elkaar in het multiculturele debat uitsluiten. Daar ben je of Nederlander of Marokkaan. Of zwart of wit. Of ‘wij’ of de Ander. Zij zijn het allemaal tegelijkertijd.

In Oumi beschrijft de Nederlands-Marokkaanse acteur Nasrdin Dchar de relatie met zijn moeder en hun verschillende perspectieven op het leven in Nederland. Zo moet de moeder van Dchar in voorstelling uiteindelijk leren loslaten dat ze met haar kinderen en kleinkinderen ooit nog zal terugkeren naar haar geboorteland. Die kinderen zijn immers Nederlanders geworden.

In Schijn vertelt Fahd Larhzaoui over zijn moeizame coming-out als homoseksueel in een Marokkaans-Nederlands milieu. Het levert een schrijnende worsteling op tussen de individuele wens tot zelfontplooiing en de angst om je familie en daarmee je wortels kwijt te raken.

In Someday my prince will.com toont Sadettin Kirimiziyüz hoe hij als hoogopgeleide Nederlander vervreemd raakt van zijn kleine zusje die zich, anders dan hij, wel vooral moslima en Turkse voelt en zelfs terugverhuist naar Turkije.

Nobody home vertelt het verhaal van de Servisch-Nederlandse regisseur Daria Bukviç en haar drie acteurs – net als zijzelf asielzoekerskinderen – over hun ervaringen in het asielzoekerscentrum en het proces om Nederlander te worden en een nieuw land 'thuis' te gaan noemen.

Wat deze voorstellingen bindt, is dat ze voortkomen uit de behoefte van de makers om tegenover de simpele zwart-wit-verhalen in het publieke debat een ander beeld van zichzelf en van Nederland te laten zien. Een Nederland waarin diverse verhalen en perspectieven inmiddels door elkaar lopen en botsen, zelfs binnen de complexe identiteit van een enkel individu.

“Tien jaar geleden was ik helemaal niet met mijn achtergrond bezig”, zei Kirmiziyüz in een gesprek dat ik met hem had. “Ik was gewoon Hollander. Het is een cliché, maar toen kwam 9/11. Toen ging ineens meespelen waar je vandaan kwam. 'Jij bent toch Turks? Jij bent toch moslim?' Toen ook nog Theo van Gogh werd vermoord, werd er op zo'n manier gereageerd, werd er zoveel geroepen dat ik op een gegeven moment dacht: en nu wil ook wat zeggen.”

Met hun voorstellingen tonen de makers dat ze niet gemakkelijk in een hokje te duwen zijn. Ze zijn de verpersoonlijking van de verschillende culturele spanningen en botsingen in het Nederland van de eenentwintigste eeuw. Kirmiziyüz ging met zijn vader op de hadj, maar is ook fan van Tarantino en Star Wars. Lahrzaoui is moslim en homoseksueel. Bukviç en haar acteurs zijn vluchtelingen, maar ook typische Nederlandse jongeren die opgroeiden in de jaren negentig met de specifieke culturele referenties die daarbij horen.

Daardoor gaan hun voorstellingen, net als de tentoonstelling van Brett Bailey, over gedeelde geschiedenissen. Dankzij hun werk kan de geschiedenis van migranten en hun kinderen uit die beperkte groep breken en deel worden van het verhaal van alle Nederlanders. En gezien het diverse en grote publiek dat er voor deze voorstellingen is, is aan het delen van die geschiedenissen grote behoefte.

Onder het tapijt

Helaas wordt het publieke debat nog altijd vooral gevoerd vanuit een exclusief wit perspectief, alleen al omdat een grote groep Nederlanders die andere perspectieven nooit hoort. Kunst kan daar een rol in spelen. Bailey zei daarover: “Het probleem is – dat hoor ik ook van de Nederlandse acteurs – dat het verleden niet wordt erkend. Het wordt onder het tapijt geveegd.

Als er gepraat wordt over de Gouden Eeuw, of door een premier naar de VOC-mentaliteit wordt verwezen, dan gaat het nooit over de schaduwkanten van die tijd of van die mentaliteit. De zwarte acteurs hebben het idee dat het in Nederland prima is om bijvoorbeeld over homoseksualiteit te praten, maar als je over racisme of over Zwarte Piet begint, dan wordt de discussie afgekapt.

Daarom is het van belang om die thematiek open op tafel te leggen, zodat je er een gesprek over kunt voeren. Ik laat zien hoe het systeem werkt, waarin een verkeerde representatie kan blijven voortbestaan om een ideologie te bevestigen. Daarmee is het ook een wit verhaal.”

Als het Nederlandse theater midden in de pluralistische samenleving van vandaag wil staan, kan het niet langer alleen de westerse canon op het toneel brengen. Nederland is ook door de relatie met andere culturen geworden wat zij nu is. Daarom moet de witte canon onderdeel worden van een grotere zee van verhalen.

De ruimte voor deze verhalen moet vaak worden bevochten. De dramaturgen Erwin Jans en Geert Opsomer formuleerden het ooit zo in het Vlaamse theatertijdschrift Etcetera: “De interculturele ontmoeting moet noodzakelijkerwijs leiden tot een (gedeeltelijk) zelfverlies van de eigen cultuur en betekent niet langer een versterking van de westerse identiteit via een dynamiek van toe-eigening.”

Jonge theatermakers laten zich niet meer geruisloos opnemen in een dominant verhaal over wie zij zouden moeten zijn. Ze vertellen onze gemeenschappelijke geschiedenis op hun eigen manier.

Literatuur

  • R. van Heuven, ‘Het witte verhaal van zwarte objecten’, Interview met Brett Baily, Trouw, 18 juni 2013.
  • R. van Heuven, interview met Sadettin Kirmiziyüz en Nasrdin Dchar, 10 april 2011.
  • E. Jans en G. Opsomer, ‘Intercultureel theater als ontmoeting’ in: Etcetera, 84, 2002.