Nederland is in sommige opzichten Amerikaanser dan de Verenigde Staten. Bijvoorbeeld als je kijkt naar het fenomeen supermarkt, uitgevonden in dat land aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. In de VS gaat tegenwoordig van elke euro die er aan voedsel wordt besteed, 59 cent naar de supermarkt, tegen 77 cent in Nederland. Bovendien is in Nederland de machtsconcentratie groter.

In Nederland bedienen vijf supermarktorganisaties (Ahold, Jumbo, Lidl, Superunie en Van Tol) het hele land, in de VS bestaan naast de tien nationale nog eens tweehonderd regionale supermarktketens. De grootste Amerikaanse landelijke keten, Walmart, heeft er een marktaandeel van 26 procent, onze koploper Albert Heijn 33-34 procent (twintig voor Jumbo, Lidl en Aldi elk zo’n tien, Plus acht procent). Nederland is – samen met wat andere Europese landen – een van de meest versupermarkte landen ter wereld. De vraag is nu: hoe erg is dat?

Woud

“Ik vind het niet zo wenselijk: er is sprake van ongezonde machtsverhoudingen”, zegt Sanne van der Wal van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen). Als senior onderzoeker landbouw en voedsel doet hij voor die organisatie onderzoek naar arbeidsomstandigheden en oneerlijke handelsverhoudingen in de voedselketen. Met daarbij een sterke focus op ontwikkelingslanden.

De afgelopen jaren werden bijvoorbeeld ketens voor thee, groenten, fruit en suikerriet onderzocht. “Ongezonde machtsverhoudingen kunnen makkelijk tot oneerlijke handelspraktijken leiden. Als je als middelgroot bedrijf niet aan Jumbo of AH kunt leveren, heb je een groot probleem”, volgens Van der Wal.

“ Doordat supermarkten elkaar op prijs beconcurreren hebben boeren en tuinders nauwelijks ruimte om invulling te geven aan milieu- en diervriendelijk produceren ”

Een paar supermarkten plus een woud van kleine toeleveranciers zorgen ervoor dat die laatste tegen elkaar worden uitgespeeld en moeten concurreren tegen oneerlijke prijzen. “Veel toeleveranciers overleven het niet. De kosten worden afgewenteld op de samenleving, het ondermijnt de duurzaamheid van de sector.” Doordat supermarkten elkaar op prijs beconcurreren, daarbij gebruikmakend van de afhankelijkheid van hun vele toeleveranciers, hebben boeren en tuinders bijvoorbeeld nauwelijks ruimte om invulling te geven aan milieu-, natuur-, en diervriendelijk produceren.

Stunten

Hun machtspositie is weliswaar groot, toch zijn de marges die supermarkten halen op hun verkopen – en dus de winsten – niet erg groot, zo wordt vanuit de supermarktwereld tegengeworpen. Volgens Van der Wal is onduidelijk hoe het zit met die winstgevendheid: “Daar wordt geheimzinnig over gedaan, er is geen transparantie. Maar als er geen marges zouden zijn, zou het economisch niet interessant zijn. De brutomarges – het verschil tussen inkoop- en verkoopprijzen – zijn in ieder geval vaak fors en het zijn grote bedrijven.” Wat voorbeelden: op een ui verdienen supermarkten tientallen keren meer dan boeren er voor krijgen, op tomaten één tot tien keer zoveel, een gesneden zakje sla vijftien keer zoveel en een worst tien à vijftien keer zoveel als de boer.

Van der Wal wijst op het onder supermarkten wijdverbreide fenomeen van ‘kruissubsidies’ of ‘margemixen’. Daarbij stunten de supermarkten met lage prijzen, bijvoorbeeld met vlees van plofkippen, om zo klanten binnen te lokken. Zijn de klanten eenmaal binnen, dan geven die vaak extra geld uit, ze hebben immers geld ‘uitgespaard’ door aanbiedingen in te slaan. Per saldo verkopen de supermarkten met dergelijke praktijken meer en halen ze hogere marges. Het stunten met producten gaat zo ver dat supermarkten producten onder de kostprijs verkopen: een praktijk die de meeste EU-landen niet toestaan.

In Duitsland bestaat bijvoorbeeld de verplichting om aan te tonen dat minimaal de kosten in de prijs zijn verdisconteerd. Zo’n verplichting ontbreekt in Nederland, hoewel er veel voor te zeggen is. Het onder de kostprijs verkopen van producten zorgt voor nog geringere marges voor leveranciers, extra druk om tegen zo laag mogelijke kosten zoveel mogelijk kilo’s te produceren: een race to the bottom.

Keurmerken

Toch kunnen de grote machtsconcentraties van supermarkten soms ook handig zijn, erkent Van der Wal: “Als je gesprekspartners zoekt, heb je maar een paar loketten nodig.” SOMO onderzocht de arbeidsomstandigheden bij de productie van tropisch fruit dat in de Nederlandse supermarkten ligt: van mango’s uit Peru, ananassen uit Costa Rica tot bananen uit Ecuador en druiven uit Zuid-Afrika. Die waren vaak niet al te best. Tijdens de oogsttijd van mango’s in Peru bijvoorbeeld, zijn werkdagen van elf uur normaal, gedurende zes of zeven dagen in de week. De arbeiders worden bovendien onderbetaald en vakbondsactiviteiten leveren het risico van ontslag op.

Met de onderzoeksresultaten in de hand wordt dan bijvoorbeeld supermarktketen Albert Heijn aangesproken op dergelijke praktijken. Die verwijst dan naar beleid van het concern om aan verbetering te werken. Dat beleid is volgens SOMO vaak niet erg voortvarend en stelt nog niet zoveel voor. “Meestal hebben supermarkten geen idee waar hun producten vandaan komen. Althans voor hun buitenlandse producten. Ze leunen vaak heel erg op hun marktverkenners.”

Betere voorbeelden zijn er ook. Zo heeft Albert Heijn bijvoorbeeld toegezegd eind 2016 alleen nog maar varkensvlees te verkopen met minimaal één Beter Leven Ster van de Dierenbescherming. Zoiets kan dan – juist vanwege het grote marktaandeel van Albert Heijn – flinke impact hebben op het dierenwelzijn in de varkenssector.

Keurmerken als dat van de Dierenbescherming zijn in opmars, ook in de supermarkt: zo’n acht tot tien procent van de voedingsmiddelen die in Nederland worden verkocht heeft een duurzaamheidskeurmerk en dat groeit jaarlijks. Variërend van Biologisch, MSC, Utz, Fair Trade tot Beter leven. “Keurmerken zouden niet nodig moeten zijn, maar zo werkt het nu eenmaal: je hebt privé-mechanismen nodig”, vindt van der Wal. Het voordeel van certificering is dat je als consument een etiket hebt, waarvan je weet of kunt weten waar het voor staat.

Al moet er bij gezegd worden dat ook keurmerken niet altijd garanties bieden. SOMO deed bijvoorbeeld onderzoek naar de arbeidsrechten bij de productie van thee, bloemen en koffie die met Fair Trade en RainForest keurmerken worden verkocht. Conclusie was dat er vooruitgang in de arbeidsomstandigheden zit, maar dat zich er tegelijkertijd praktijken voordoen die niet zouden mogen volgens de eigen criteria van de keurmerken.

Dat wil overigens niet zeggen dat we van de keurmerken af moeten, vindt Van der Wal: “Zelfs als je constateert dat die keurmerken niet altijd opleveren wat ze beloven, hebben we niks beters. Maar je ziet dat als er keurmerken ontstaan, andere producenten ook keurmerken beginnen met minder strikte criteria.” UTZ is minder streng dan Fair Trade/Max Havelaar, Milieukeur minder streng dan Biologisch. “Het gaat allemaal heel erg langzaam.”

Flopkip

En waar is de overheid in dit verhaal? Die verwijst vooral naar convenanten en vrijwillige afspraken. Zoals het convenant van het ministerie van Economische Zaken met de ‘Alliantie Verduurzaming Voedsel’, waarin onder andere de supermarkten zijn vertegenwoordigd. Twee maanden nadat in 2013 het convenant was afgesloten, startten de supermarkten een nieuwe supermarktoorlog. Tot ergernis van de staatssecretaris van Landbouw, destijds Sharon Dijksma: “Dat is ook zo jammer aan de supermarktoorlog die nu weer actueel is. De kiloknallers in supermarkten staan haaks op het beleid dat er meer besef moet zijn wat de waarde van goed geproduceerd voedsel is”.

Later sprak Dijksma nogmaals duidelijke woorden over kiloknallende supermarkten: “Ik heb nadrukkelijk gewaarschuwd voor het stunten met producten onder de kostprijs, overigens niet alleen vlees, omdat het risico’s met zich meebrengt, ook voor de voedselveiligheid. Je moet geen producten willen verkopen onder de kostprijs.”

De supermarkten reageerden bij monde van het Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel geïrriteerd op de verwijten van de staatssecretaris en verwezen naar de ‘Kip van morgen’ met welzijnsverbeteringen waaraan de supermarkten werkten. ‘Flopkip’ noemde Wakker Dier dat concept, omdat de welzijnsverbeteringen volgens de actieclub marginaal waren. Dat werd bevestigd door de Autoriteit Consument en Markt die de welzijnsverbeteringen te gering vond om de bijbehorende beoogde mededingingsafspraken toe te staan: de Kip van Morgen werd niet toegelaten.

In het Kamerdebat naar aanleiding van Dijksma’s duidelijke woorden over de kiloknallende supermarkten, stelde de Partij voor de Dieren in de Tweede Kamer voor om dan ook boter bij de vis te doen. En naar Duits voorbeeld verkopen onder de kostprijs te verbieden. Daarop gaf de staatssecretaris niet thuis: te bureaucratisch, volgens haar.

Pakjes en zakjes

Gebrekkige voortgang bij de supermarkten, een wankelmoedige overheid – moet de consument het dan maar zelf doen? Het is uiteraard niet verplicht om boodschappen bij de supermarkt te doen: het kan best zonder. Al hangt het van je woonplek af hoe makkelijk dat is. Journalist Gert Jan Groothedde besloot als experiment een half jaar lang niks uit de supermarkt te eten en te drinken, waarvan hij verslag doet in zijn boek Weg van de Supermarkt.

 In en rond het centrum van Amsterdam was dat niet zo moeilijk geweest, zegt hij zelf, maar wél in Grootheddes woonplaats Almere Buiten, waar supermarkten de enige voedselaanbieders zijn. Gemotiveerd is hij zeker, want supermarktvoedsel ruikt en smaakt volgens hem niet, is niet vers, wordt geproduceerd door boeren uit te knijpen, bevordert verspilling, milieuvervuiling, verschraling en uniformiteit. Vooral in het begin van zijn experiment zondigt hij regelmatig, maar aan het eind van dat halve jaar gaat het veel beter. Mede dankzij het groeiende aantal lokale en regionale (web)winkels en initiatieven.

Het kan best goed, boodschappen doen zonder supermarkt. Via de nog resterende middenstanders – er zijn bijvoorbeeld nog relatief veel kaaswinkels. Bij boerenmarkten, via de vele maaltijdboxen (maar wel de goeie: ook de supers proberen een graan mee te pikken van de maaltijdboxhype), groenten- en fruitabonnementen, zelfpluktuinen, Koop-een-koe, webwinkels voor boerderijproducten, stadsboerderijen, eigen moestuin.

Tegen dergelijke voorstellen worden allerlei tegenwerpingen geopperd als geen tijd, te duur, te veel niche. Het ‘geen tijd’ is overduidelijk een kwestie van prioriteiten stellen, wetende dat de gemiddelde Nederlander dagelijks drie tot vier uur doorbrengt met tv-kijken, facebooken en netflixen.

Op het ‘te duur’ valt eveneens veel af te dingen. Wie kant-en-klaarmaaltijden en pakjes en zakjes – belangrijke margemakers voor de supermarkten – links laat liggen, spaart sowieso een boel geld. En kopen van het seizoen, rechtstreeks bij de boer, hoeft beslist niet duurder te zijn dan boodschappen bij de supermarkt. In de supermarkt wordt bovendien veel ingeslagen wat eigenlijk helemaal niet in de planning zat (denk ook aan de effectiviteit van de margemix): een belangrijk aspect van het verdienmodel van de supers.

In eigen hand

Tenslotte ‘te veel niche’. Daar zit wat in. De echte, structurele verduurzaming van de voedselvoorziening komt niet van de grond zonder een ander voedsel- en landbouwbeleid, nationaal en internationaal. Als alle maatschappelijke kosten van de intensieve veehouderij in de vleesprijs zou worden doorberekend, dan wordt vlees een stuk duurder en zal er niet snel meer mee gestunt worden.

“ Door eetbare parken, cidermakers, varkenscrowdfunders en wildplukworkshops krijgen mensen weer meer zeggenschap over hun eten en drinken ”

Maar we weten tegelijkertijd ook dat beleid veelal achter de maatschappelijke trends aanhobbelt. In dat opzicht is de explosie van kleinschalige voedselinitiatieven van de afgelopen jaren hoopgevend: al die buurttuinen, eetbare parken, voedseltrucks, voedselhallen, kleine worstenmakers, stadslandbouwers, mobiele pizzabakkers, voedselfilmfestivals, cidermakers, wijncoöperaties, stadsbierbrouwerijen, zeldzame-rassen-telers, voedselbosbouwers, varkenscrowdfunders, maaltijddelers, boerendiners, smaakweken, –prijzen en –helden, wildplukworkshops.

Heel divers en uiteenlopend en toch hebben ze iets gemeenschappelijks: al die mensen hebben stukken van de voedselvoorziening weer in eigen hand genomen. Zodat ze – ten koste van de macht van supermarkten – zelf weer meer zeggenschap hebben over hun eten en drinken.