Er is geen plek op de aarde meer die niet is aangetast door de mens. Ongerepte natuur is iets dat tot het verleden behoort en zelfs de fundamentele processen waarvan ecosystemen afhankelijk zijn, zoals de koolstof- en de fosforcyclus, blijven niet onberoerd. Onbedoeld heeft de mensheid de natuurlijke omgeving aangepast, maar niet in haar voordeel. De enorme droogte waarmee Europa deze zomer kampte, kan niet worden genegeerd en als we op deze voet doorgaan, ziet de toekomst er niet al te rooskleurig uit.

Deze zomer is voor mij, en ik hoop voor vele anderen, een stimulans om daadkracht te tonen om de effecten van klimaatverandering te verminderen. Nieuwe technologische moge[1]lijkheden bieden zich hiervoor aan. Christopher Preston, hoogleraar milieufilosofie aan de University of Montana en voormalig visiting fellow aan de Vrije Universiteit Amsterdam, moedigt ons aan om deze nieuwe technologieën kritisch te bejegenen.

Omslag boek The Synthetic Age van Christopher Preston
Omslag boek The Synthetic Age van Christopher Preston

We moeten ons steeds de vraag stellen: wat is de wereld die we willen creëren? De synthetische wereld De aanleiding voor deze vraag is onder meer de opkomst van technologieën waarmee we fundamentele natuurlijke processen kunnen veranderen – maar nu intentioneel. De constructie van DNA, de weerkaatsing van zonlicht en de compositie van ecosystemen; wat eens natuurlijke processen waren, worden met de nieuwe technologische mogelijkheden producten van menselijke keuzes.

Deze ingrepen hebben verregaande consequenties voor de samenleving. Preston stelt daarom voor te spreken van het Synthetisch Tijdperk of het Plastoceen (een variatie op het veelgebruikte Antropoceen): een tijdperk waarin de mens niet meer leeft in een wereld die hij gevonden heeft, maar in één die wordt vormgegeven door ingenieurs. De nieuwe technologische mogelijkheden, de dreiging van klimaatverandering en de maakbaarheid van de samenleving vragen volgens Preston niet enkel om een analyse van deze ontwikkelingen an sich, maar ook om een ethische analyse van de wenselijkheid ervan.

Neanderthalers en nanobots

Preston begint met een uitgebreide en fascinerende beschrijving van een aantal technologische ont[1]wikkelingen. De eerste hoofdstukken lezen weg als een spannende roman. De absurditeit van wat er mogelijk is, is even fascinerend als verontrustend: het weer tot leven brengen van de neanderthaler, synthetische microben die emissieneutrale brandstoffen leveren, of nanobots (minirobots die op plekken kunnen komen waar de mens niet bij kan) die cholesterol en kankercellen tegengaan of smog verwijderen.

Preston is kritisch over deze nieuwe ontwikkelingen. Sommige van deze technologieën moeten we ongetwijfeld omarmen om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan of de gezondheidszorg te verbeteren, maar hij waarschuwt ook voor de verleiding van een technologische ‘fix’ van sociale vraagstukken. Dat is problematisch, want er zullen naast voordelen ook nadelen kleven aan deze technologieën. Om daadwerkelijk nuttig te zijn voor de mens zijn er bijvoorbeeld heel veel nanobots nodig – ze zijn immers heel klein. Hierdoor is het een groot voordeel als de bots zichzelf kunnen reproduceren, maar daarmee verliest de mens tegelijkertijd de controle over hen.

Wat als de bots zichzelf zo snel reproduceren dat ze een plaag worden? Of als er onvoorziene mutaties optreden met ongekende gevolgen? Bovendien zijn de langetermijngevolgen voor het milieu en onze gezondheid onbekend, om nog maar te zwijgen over de sociale rechtvaardigheid. Wanneer we de macht grijpen over de fysische wereld geven we dus tegelijkertijd een bepaalde controle en voorspelbaarheid uit handen.

Natuurlijke limieten

De mens heeft zich altijd moeten aanpassen aan de grenzen van de natuur. Sommige grondstoffen zijn eindig, de evolutie bepaalt ons genoom en de atmosfeer heeft een beperkte capaciteit om broei[1]kasgassen op te nemen. Wat de door Preston besproken technologieën gemeen hebben, is dat ze de natuurlijke limieten uitdagen. Nanotechnologie kent geen materiële limieten, synthetische biologie stelt de mens in staat om het genoom aan te passen en door geo-engineering zouden we ecologische limieten kunnen overwinnen.

“ We bepalen niet enkel meer hoe de planeet eruitziet, maar ook hoe ze werkt ”

Dit brengt nieuwe ethische vraagstukken met zich mee. De relatie tussen de mens en zijn omgeving verandert diepgaand. Met het verdwijnen van natuurlijke limieten zal de omgeving steeds meer bestaan uit menselijke creaties in plaats van natuurlijke producten. We bepalen niet enkel meer hoe de planeet eruitziet, maar ook hoe ze werkt. In hoeverre mag de mens ingrijpen in de elementaire processen van de natuur om die in dienst te stellen van zichzelf?

Er bestaan verschillende perspectieven op de wenselijkheid van zulke radicale ingrepen en de veranderende rol van de mens. Enerzijds zijn er de techno-optimisten, die deze ontwikkelingen omarmen en de mens uit[1]roepen tot de vormgever van de aarde, anderzijds zijn er sceptici die huiverig staan tegenover de verregaande gevolgen van deze technologie en betwijfelen of de voordelen wel opwegen tegen de nadelen. Zonder duidelijk positie te kiezen, waarschuwt Preston dat we voorzichtig moeten zijn. Het is belangrijk dat we de juiste afwegingen maken over welke technologieën daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving.

Democratie is daarbij essentieel voor een rechtvaardige wereld. Voorkomen moet worden dat een kleine groep experts de dienst gaat uitmaken of economische belangen de doorslag geven. Burgers moeten beslissen. Wildernis Hoe we dit democratische pro[1]ces precies moeten aanpakken, blijft onderbelicht in Prestons analyse. Hij grijpt deze discussie vooral aan om het concept ‘wildernis’ nog eens goed onder de loep te nemen.

In debatten over het Antropoceen of het Plastoceen wordt vaak benadrukt dat er niet meer zoiets bestaat als wilde natuur. Maar, betwist Preston, is wildernis wel hetzelfde als ongerepte natuur? Klopt het wel dat er geen wildernis meer is – en is een wereld zonder wildernis überhaupt mogelijk? Preston maakt de frictie tussen natuurbeheersing en de toenemende onvoorspelbaarheid van menselijke creaties expliciet.

“ Die nieuwe wildernis heeft waarde en maakt de wereld mooier, maar kent ook een duistere kant ”

We kunnen wel veronderstellen dat we de aarde kunnen beheersen, maar gezien de onvoorspelbaarheid van zowel verder evoluerende natuurlijke processen als complexe samenlevingen denkt Preston niet dat nieuwe creaties ondergeschikt zullen blijven aan het design van de ingenieur. Zoals de wilde natuur onvoorspelbaar was, zal ook de synthetische wereld grillig zijn. Die nieuwe wildernis heeft waarde en maakt de wereld mooier, maar kent ook een duistere kant.

Er kleven grote risico’s aan de technologische verleidingen. Preston stelt daarom dat de ongekende en onomkeerbare effecten van opkomende technologieën terughoudendheid vereisen. We moeten eerst de risico’s goed overdenken voordat we het synthetisch tijdperk binnenstappen.

Het belang van democratie

Groene partijen, die opkwamen in de jaren zestig en zeventig, hebben altijd het belang en de limieten van de natuurlijke omgeving erkend. Door gevaarlijke klimaatverandering en de aantasting van fundamentele natuurlijke processen moeten groene partijen zich herbezinnen op hun positie ten opzichte van de natuur. Het is hun taak om bij besluitvorming afwegingen te maken tussen het menselijk welzijn, de waarde van de natuur en het nut van technologische ontwikkelingen.

Een tweede stap is het formuleren van maatregelen en benoemen van instanties om technologieën te reguleren. De toekomst van de aarde is te belangrijk om over te laten aan het ingenieursgilde en het bedrijfsleven. Als we niet oppassen en het debat niet opzoeken, ligt een wereld bestuurd door een technocratische en economische elite in het verschiet.

De belangrijke boodschap van Preston is dat dit moet en kan worden voorkomen. De ‘wildheid’ van technologie vraagt om een voortdurende discussie over kansen en risico’s. GroenLinks kan dit debat naar de publieke arena vertalen en zal als groene partij een weloverwogen standpunt moeten vormen over wat de toekomst is die we willen en welke rol technologie hierin speelt. Alleen door proactief te handelen kan de politiek enigszins controle houden over de beslissing welke technologieën er komen en wie hiervan profiteren.

Christopher J. Preston, The Synthetic Age: Outdesigning Evolution, Resurrecting Species, and Reengineering our World, MIT Press, 2018