Ik wachtte af. Ik dacht: dit is groot, of misschien klein, maar veelbetekenend als een kanarie in de kolenmijn. Dit is veel groter dan de wachtlijsten in de jeugdzorg of in de ggz. Veel mensen, jong en oud, hebben een snelgroeiend gevoel van onzekerheid en somberheid over de wereld, over de beschamende politieke onmacht en het blijvend achter de feiten aanrennen van bestuurders. Als een nieuwe generatie, of in elk geval een groot deel daarvan, niet meer strijdbaar is of nieuwsgierig, vol toekomstplannen en energie, maar angstig, dan zouden toch alle alarmbellen moeten afgaan.
Ik wachtte af, maar hoorde geen alarmbellen. Zelfs de Volkskrant ging nauwelijks door op de eigen berichtgeving. De formerende partijen hoorde ik er niet over, het demissionaire kabinet ook niet, de Tweede Kamer niet. Ja, de bezuinigingen in de jeugdzorg en de jeugd-ggz kwamen langs, maar er was geen poging de grote maatschappelijke betekenis te duiden van het feit dat de helft van de meisjes (en een derde van de jongens) angstig en ongelukkig is.
Wie pakt de handschoen op? Wie is in staat en bereid uit het bekrompen frame van de kortetermijnpolitiek te stappen? Waarom is er nog geen staatscommissie ‘de toekomst van de jeugd’ ingesteld? Ik moet denken aan mijn maidenspeech in de Tweede Kamer in 1981. Die ging over de rechtspositie van minderjarigen. Ik dacht toen dat het alleen maar beter kon worden, ik was zelf 28.
Ik probeer me uit alle macht in te leven hoe het nu is voor een 28-jarige en weet: het kan ook slechter worden. Ook al is de schone schijn anders. Treurig.