Competitie
Het gevaar voor democratie schuilt volgens Brown niet alleen in het veranderde zelfbegrip van bestuurders, maar ook van de manier waarop ze tegen hun ‘onderdanen’ aankijken. Deze worden binnen het neoliberalisme getransformeerd van burgers – individuen met burgerrechten – tot ondernemers: individuen die met elkaar concurreren, geheel verantwoordelijk zijn voor hun eigen welbevinden en niet door de staat beschermd zullen worden als ze ‘failliet’ gaan.
Ook deze ontwikkeling draagt ertoe bij dat overheden het niet meer als hun taak zien om het democratisch debat te faciliteren en burgers mee te laten beslissen over zaken van het algemeen belang: in een concurrentiestrijd van ‘allen tegen allen’ is er simpelweg geen gemeenschappelijk belang meer.
Deze claims mogen op het eerste gezicht wat al te voortvarend klinken, maar kunnen in ieder geval als waarschuwing gelezen worden in een tijd waarin financiële regels sterk versoepeld worden en banken vervolgens met publiek geld moeten worden gered, en waarin nationale overheden – met de Brexit in het vooruitzicht – in een voortdurende competitie met elkaar verwikkeld lijken om internationale bedrijven vanuit Londen naar ‘hun’ financiële centra te halen.
Interessant in deze context is ook dat het afschaffen van de dividendbelasting het regeerakkoord kon belanden zonder inzet van de voorafgaande verkiezingsstrijd te zijn – de intentie ertoe stond bijvoorbeeld niet in het VVD-verkiezingsprogramma. Dit illustreert Browns stelling dat politici verstrekkende maatregelen om het bedrijfsleven te bevorderen niet meer opvatten als inzet van politiek debat.
Ramkoers
Browns onderwerpkeuze is urgent en de scherpte waarmee ze neoliberalisme analyseert – en op meerdere vlakken op ramkoers weet te plaatsen met democratie – dwingt zeker respect af. Toch bevat haar boek ook zwakheden. Zo bespreekt Brown nergens welke alternatieven mogelijk zijn voor deze politieke rationaliteit die volgens haar zo alomtegenwoordig is in Europese en Amerikaanse politiek.
Deze omissie lijkt gerelateerd aan het feit dat ze neoliberalisme als zo’n ‘politieke rationaliteit’ voorstelt: een dergelijke rationaliteit heeft volgens Brown immers grote invloed op het gedrag, de waardes en de gedachtes van individuen, waarmee de invloed ervan per definitie veel verstrekkender is dan dat van een ‘politiek systeem’ waartegen je simpelweg zou kunnen rebelleren. In het licht van deze invalshoek van Browns analyse vermoed ik dat ze het zelf ook lastig vindt om met een alternatief te komen: als elk individu sterk beïnvloed is door neoliberale waardes en denkbeelden, wie zal er dan nog met een opstand beginnen.
Daarnaast is ze wat spaarzaam met het geven van voorbeelden, waarbij ze soms lijkt te vertrouwen op de welwillendheid van de lezer om volledig met haar claims mee te gaan. Een voorbeeld dat Browns betoog zeker extra slagkracht had gegeven, is het feit dat de Europese Unie medio-2015 de populistisch-linkse regering van Syriza in Griekenland dwong om allerlei neoliberale hervormingsmaatregelen van economie en overheid door te voeren, terwijl deze op geen enkele manier legitimiteit onder de bevolking genoten. Op zo’n manier blijft er van democratie inderdaad weinig over. Wat dat betreft is Browns boek in onze tijd hoogst relevant.
Het ontmantelen van de demos. De stille revolutie van het neoliberalisme
Wendy Brown. Vertaald door Daan Pieters. Uitgeverij Octavo, 2018