Zouden dergelijke gevoelens minister Jeroen Dijsselbloem ook parten gespeeld hebben, toen hij in het kader van zijn voorzitterschap van de Eurogroep onlangs een faux pas maakte? Gevraagd naar de solidariteit tussen de noordelijke en de zuidelijke Europese landen antwoordde hij dat het natuurlijk niet zo kon zijn dat men zijn hele leven geld kan uitgeven aan drank en vrouwen om dan bij een ander de hand op te houden. Toen de verontwaardiging daarover opsteeg, verontschuldigde Dijsselbloem zich: hij had de zuidelijke landen niet willen beledigen; zijn opmerkingen kwamen voort uit een strenge calvinistische cultuur en enige Nederlandse directheid.

Toch maakt dat de woordkeuze van de minister niet minder ongelukkig: ‘Wein, Weib (und Gesäng)’ heeft toch echt een Duitstalige en niet een Zuid-Europese achtergrond. En wie in Zuid-Europa, zeg Chersonissos of Torremolinos, groepen luidruchtige dronken jongeren tegenkomt, kan er gevoegelijk van uit gaan met Noord-Europeanen, waarschijnlijk Engelsen of Nederlanders, te maken te hebben; verder blijkt nog maar eens dat calvinisme meer is dan een godsdienstige opvatting: ook seculiere politieke partijen zijn er blijkbaar mee behept; gecombineerd met wat Nederlanders graag ‘directheid’ noemen, maar voor de meeste niet-Nederlanders gewoon botheid of onbeschoftheid is, leidde dat tot een mix die de minister bijna zijn voorzitterschap kostte.

“ Misschien speelde bij de minister onbewust ook een zekere mate van afgunst mee ”

Misschien speelde bij de minister onbewust ook een zekere mate van afgunst mee. Het is ten slotte heel moeilijk om voor die ondeugd uit te komen. Afgunst is immers iets anders dan jaloezie: men is jaloers vanwege iets dat men heeft: ik word jaloers als mijn vrouw te veel aandacht besteedt aan andere mannen. Afgunstig is men echter om wat anderen hebben en wat men hen eigenlijk niet gunt.

Daarom is afgunst ook anders dan woede of vraatzucht. Wie daaraan – hoe onverstandig ook – toegeeft, kan er nog een zekere bevrediging in vinden: stoom wordt afgeblazen; een copieuze maaltijd genoten. Maar wie zou toegeven afgunstig te zijn, toont alleen maar aan hoe bekrompen hij of zij wel is. Het gaat de ander goed en juist dat steekt mij: daar kan toch niemand trots op zijn. Een van de meest vileine voorbeelden van het effect van afgunst lezen we in een van de maximes van De La Rochefoucauld: ‘In het ongeluk van onze beste vrienden is er iets dat ons niet helemaal mishaagt’.

Volgens Kant hangt afgunst nauw samen met de menselijke conditie. Geen mens leidt een geïsoleerd bestaan; mensen leven altijd in verbondenheid met anderen. En dat levert veel voordelen op, maar is ook moreel gevaarlijk. Op zich genomen heeft de mens maar een beperkt aantal behoeften en daarin kan redelijk gemakkelijk worden voorzien. Maar omdat de mens samenleeft met anderen, vindt hij het heel belangrijk wat anderen over hem denken: iemand is enkel arm of eerloos, wanneer hij vreest dat anderen zo over hem denken.

“ Datgene waarnaar wij verlangen of datgene waarnaar onze afgunst uitgaat, wordt opgeroepen door wat anderen hebben ”

De oorspronkelijk welwillende natuur van de mens wordt dus verleid tot haatdragende neigingen zoals de afgunst door zijn sociale situatie. Ik vind dat een interessante gedachte: het kwaad van de mens heeft tenminste ook een duidelijk sociale oorsprong. Datgene waarnaar wij verlangen of datgene waarnaar onze afgunst uitgaat, wordt opgeroepen door wat anderen hebben. Het is dus niet zo dat wij zelfstandig van alles en nog wat willen hebben; we willen iets omdat anderen het hebben. Misschien liet Dijsselbloem zich bij zijn onverstandige uitspraak wel onbewust leiden door afgunst.

En verplaats je eens in zijn situatie. Mensen van zijn statuur hebben in die zuidelijke landen een goed leven: aanzien, goed klimaat en mooie wijnen, terwijl hij deel uitmaakt van een zure politieke partij die de verkiezingen nauwelijks heeft overleefd.