‘Huren. Dat kan natuurlijk ook.’ Zo luidde de reclameslogan waarmee de vereniging voor woningcorporaties Aedes in het jaar 2000 het imago van het huren van een woning wat wilde opkrikken. Bijna twintig jaar later is het imago van huren nauwelijks verbeterd. Nog problematischer is dat huren voor mensen die vanwege hun inkomen, persoonlijke omstandigheden of type arbeidscontract zijn aangewezen op een huurwoning, steeds minder betaalbaar is geworden.
Mensen met een middeninkomen die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar door leenrestricties of studieschulden grote moeite hebben een woningaankoop te financieren, zijn aangewezen op de vrije huursector. Een van de grootste problemen daar is dat deze groep steeds vaker bediend wordt door beleggers, waaronder speculanten die exorbitant hoge huren vragen én krijgen. Dit probleem doet zich niet alleen voor in de grote steden. Ook in randgemeenten en middelgrote steden zijn er nauwelijks woningen met een zogeheten middenhuur van € 720 tot € 1.000 te krijgen.
De afgelopen maanden heeft het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks de (oorzaken van de) belangrijkste problemen op de woningmarkt in kaart gebracht. Daarnaast hebben wij politieke aanbevelingen geformuleerd om te komen tot een eerlijk woonbeleid waarin niet marktwerking domineert, zoals de afgelopen decennia het geval is geweest, maar sociale waarden als rechtvaardigheid. Een van de problemen die wij behandelen is de komst van speculanten op de huurmarkt. Deze problemen zijn terug te voeren op bewuste beleidskeuzes van vorige kabinetten. In dit artikel bespreken we de belangrijkste problemen en bieden we vier oplossingsrichtingen voor een eerlijke huursector waarin iedereen toegang heeft tot een betaalbare woning.
Oneerlijke concurrentie
Tot een jaar of tien geleden boden corporaties nog vrije sectorwoningen aan tegen acceptabele huren. In 2009 stelde de Europese Commissie echter vast dat sprake was van oneerlijke concurrentie met particuliere verhuurders, onder meer door de kortingen op grond die corporaties ontvingen op nieuwbouw van vrije sectorwoningen. Toenmalig minister van VROM Van der Laan (PvdA) stelde voor om de taak van corporaties terug te dringen tot huisvesting voor lagere inkomens; zo’n 40 procent van de bevolking. Er werd een inkomensgrens (inmiddels €38.035) ingevoerd om nog toegang te krijgen tot de sociale huur; alleen woningen met een huur onder de liberalisatiegrens (inmiddels €720,42) vielen voortaan nog binnen de sociale huur; en alle commerciële activiteiten van corporaties, waaronder verhuur in de vrije sector, werden losgekoppeld van hun sociale activiteiten.
Latere kabinetten hebben ook meegewerkt aan deze zogeheten liberalisering van de huurmarkt. De bedoeling was dat particuliere verhuurders een ‘middensegment’ op de woningmarkt tot stand zouden brengen: als tussenfase tussen sociaal huren en kopen en bestemd voor onder meer sociale huurders met een hoog inkomen en starters die door leenrestricties, studieschulden of tijdelijke contracten geen hypotheek kunnen krijgen. De hoogte van de sociale huren is vanaf 2013 mede bepaald door de WOZ-waarde per vierkante meter, vanuit de wens om sociale huren beter te laten aansluiten op de huren in de vrije sector. Door de vorige minister van Wonen Stef Blok (VVD) is actief geworven onder binnen- en buitenlandse beleggers om woningen in de vrije sector op de markt te zetten.
Wat er toen gebeurde, was te voorspellen. Van alle beleggingen in de vrije sector in 2016 is slechts 20 procent besteed aan ontwikkeling van nieuwe woningen, de rest aan aankoop van bestaande woningen. Het is veel eenvoudiger om woningen op te kopen dan om ze zelf te bouwen. Een derde van de te koop staande woningen in de grote steden werd opgekocht door beleggers; randgemeenten en middelgrote steden volgden al snel. Corporaties bezitten nog steeds vrije sectorwoningen, maar bouwen doen ze niet meer. De huren stegen al snel aanzienlijk. Wanneer de waarde van een woning stijgt, en dat gebeurde tussen 2015 en 2019, kan voor een duurdere sociale woning al snel meer worden gevraagd dan de sociale huurgrens van € 720,42. Dan kan de woning geliberaliseerd worden, en mag de verhuurder zelf de aanvangshuur bepalen. Speculanten die de vrije sector zijn ingestapt, hebben hier volop gebruik van gemaakt. De beleidskeuze om de huurmarkt te liberaliseren, leidde zo tot minder nieuwbouw en hogere huren.
Bij een volgende recessie zullen verhuurders in de vrije huursector merken dat zij minder huur kunnen vragen. Beleggers leiden dan bovendien vermogensverlies door waardedaling van de woning. Van de kantorenmarkt weten we dat periodes van bouwwoede en leegstand elkaar opvolgen. Zo ver hoeven beleggers in de vrije sector het tijdens een recessie niet te laten komen. Zij kunnen bij aanvang van een recessie hun woningen in de uitverkoop zetten, net op het moment dat de koopmarkt in een neerwaartse spiraal zit en geen extra aanbod kan gebruiken.
Deze speculatieve aankopen door beleggers leiden zo tot instabiliteit op de koopmarkt. De kiemen voor een volgende recessie op de woningmarkt zijn al gezaaid. We moeten dan ook ingrijpen, nu het nog kan.