Ook het ingebouwde systeem voor periodiek onderhoud liep al snel tegen de kaders van het Financiën aan: er mocht van alles worden vastgesteld, maar niet dat gemeenten te weinig geld kregen.
Wat ook niet meewerkte, waren de doorrekeningen van de verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau. De positie van gemeenten is daarin ronduit beroerd. De uitgaven aan het gemeentefonds vallen namelijk onder het kopje ‘openbaar bestuur’. Dit onderdeel was bij alle partijen geliefd om forse bezuinigingen in te boeken. Immers, openbaar bestuur bestaat vooral uit ambtenaren en daar zijn er wel genoeg van.
In 2012 boekten alle partijen – behalve de SP – de maximale korting in op openbaar bestuur, waarin een korting van ongeveer een miljard op het gemeentefonds was opgenomen. Het CPB waarschuwde daarbij nog dat deze korting waarschijnlijk niet realistisch was en alleen bereikt kon worden door ‘zeer scherpe’ keuzes te maken, maar dit geluid ging in het tumult verloren. Omdat de doorrekeningen een belangrijke onderlegger zijn voor kabinetsformaties bleef het bedrag staan, maar werd aan de onderbouwing niets gedaan.
Ook GroenLinks boekte in 2012 de maximale korting in. De partij onderbouwde dit met het voornemen tot het afschaffen van de provincies. Die onderbouwing werd door het CPB niet gehonoreerd uiteraard, maar GroenLinks liet de korting gewoon staan.
Het is nog te begrijpen ook: liever een korting op het amorfe gemeentefonds, dan op het basispakket in de zorg of op openbaar vervoer. Het gemeentefonds had in 2012 – dus voor de decentralisaties – toch ook al een omvang van zo’n 17 miljard euro, dus waarom zou daar geen flinke kaasschaaf overheen kunnen? Het ontkent natuurlijk het feit dat uit het gemeentefonds alle voorzieningen worden bekostigd en (vaak ook wettelijke) taken worden betaald.
Actiepunten
Als 2012 een dieptepunt was, dan zou het daarna beter moeten zijn gegaan. Dat is maar zeer ten dele het geval. De afgelopen vier jaar is heel veel gediscussieerd over tekorten, maar is heel beperkt – en altijd incidenteel – geld beschikbaar. Alle grote besluiten zijn doorgeschoven naar het volgende kabinet. Dat moet flink aan de bak, zeggen ook de Raad van State, Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) én de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen. Hun adviezen bevatten enkele gemene delers:
- Vergroot het gemeentefonds, in ieder geval met de middelen die nodig zijn voor uitvoering van wettelijke taken zoals Jeugdzorg.
- Betrek gemeenten beter bij de totstandkoming van het regeerakkoord. Leg daarin wel doelen vast, maar ga daarna in gesprek over de uitvoering en de kosten daarvan.
- Versterk de positie van de minister van BZK.
- Stel een orgaan of instituut in dat adviseert of arbitreert bij (geschillen over) art. 2-vraagstukken.
- Denk na over uitbreiding van het lokale belastinggebied (maar zorg eerst dat bovenstaande punten goed zijn geregeld).
Een uitstekende, handzame agenda om de verhoudingen tussen Rijk en gemeenten snel weer op orde te krijgen. De vraag is wel: wie gaat dat doen? De fondsbeheerders? Daar hebben gemeenten niet veel vertrouwen in. Elke mogelijke kans op een claim van gemeenten wordt door Financiën meteen weggestreept. De nieuwe minister van BZK? Die zit straks misschien wel in een uitgekleed departement zonder eigen middelen.
Het huidige kabinet laat het aan het nieuwe kabinet, dus moet het in de formatie geregeld worden. Dat zou in theorie moeten kunnen, maar in het pokerspel van formatieonderhandelingen telt vooral het eigenbelang. Meer geld naar gemeenten vindt niemand erg, als het maar niet koste gaat van de eigen prioriteiten. De ROB stelt voor een regeringscommissaris aan te stellen die binnen een jaar met een samenhangend plan komt. Als dit in het regeerakkoord wordt vastgelegd, heeft zo iemand voldoende ruimte en mandaat om aan de slag te kunnen, en ligt het voor de hand dat zijn of haar eindadvies ook wordt overgenomen.
Het voorstel van de ROB verdient daarom serieuze overweging. Anders bestaat het risico dat het ook deze keer misgaat, het functioneren van het openbaar bestuur verder wordt uitgehold en burgers daar de prijs voor betalen. Als gemeenten niet meer in staat zijn de voorzieningen voor hun inwoners te bekostigen, of de toegang daartoe langzaam dichtknijpen – waar bijna iedereen die wel eens een Wmo-voorziening heeft aangevraagd over mee kan praten – zijn burgers daar de dupe van.
Als een nieuwe regering straks mooie voornemens en ambities op papier zet over klimaatbeleid, maar gemeenten niet de middelen geeft om deze waar te maken, komen de klimaatdoelen nooit dichterbij. Als Rijk en gemeenten de komende vier jaar op al deze en andere dossiers blijven steggelen over geld, zien burgers geen vooruitgang en neemt het vertrouwen in de overheid af.