Ook wonen mensen liever in buurten met bewoners die op hen lijken. We willen het liefst onszelf als buren, zeg maar. Je zou dan moeten proberen om relatief homogene buurtjes te realiseren in gemengde wijken, zodat verschillende mensen elkaar tegen kunnen komen bij de supermarkt, op school en in speeltuinen.
Een grote misvatting onder gemeenten en woningcorporaties is dat iedereen gemengd zou willen of moeten wonen. Dat is niet waar, en dat is ook niet nodig om een einde te kunnen maken aan ruimtelijke ongelijkheid.”
Onder veel stadsbestuurders leeft het idee dat buurtbewoners uit de lagere middenklasse er op vooruit zouden gaan als er meer mensen uit de (hogere) middenklasse in de buurt komen wonen. Klopt dit?
“Dat buurteffect wordt al heel lang betwist. In de praktijk ben je bewoners vooral anders aan het verdelen over de ruimte zonder daadwerkelijk problemen op te lossen. ‘We hebben zoveel werkloze mensen in de stad, in elke wijk zetten we er een paar neer’. In de praktijk blijkt dit weinig effect te hebben. Het gaat in het ‘mengingsbeleid’ vaak niet om het verbeteren van de positie van individuen, maar eerder om het beheersen van de problematiek.
Daarnaast zijn het altijd de armere buurten die moeten worden gemengd, nooit de rijkere buurten. Dit betekent dat er wel sociale huurwoningen worden verkocht in armere buurten, maar in rijke buurten geen betaalbare woningen worden toegevoegd. In Amsterdam wordt hier wel meer over nagedacht: bij het mengen van wijken mag bijvoorbeeld het totale aantal sociale huurwoningen niet afnemen.
Maar waarom voegen we niet wat goedkopere woningen toe aan wijken waarin welgestelden oververtegenwoordigd zijn? Daarmee maak je je politiek gezien niet populair, maar je hoeft er echt niet direct de allergoedkoopste woningen neer te zetten. Begin eens met nét wat beter betaalbare huizen.
Datzelfde geldt voor het mengen van armere buurten: waarom daar geen woningen bouwen voor mensen die iets meer te besteden hebben, in plaats van een stel dure huurappartementen?”
Je schreef eerder: het loslaten van het mengingsideaal betekent dat je de macht geeft aan de markt. In het licht van wat je hierboven schetst is dat toch ook niet wenselijk?
“Als gemeenten hun buurten en wijken loslaten, en ontwikkelaars laat bouwen wat en waar ze willen, wordt die uitsortering inderdaad groter. Dus je moet zeker wel grip houden op je wijken en buurten, maar je moet ook erkennen dat mensen duidelijke voorkeuren hebben naast wie ze wonen.
In onze onderzoeken zien wij steeds weer dat kleine homogene buurtjes in gemengde wijken de beste resultaten boeken. Een aantal straten waar ongeveer hetzelfde type woningen staat. Dan wonen mensen wel met ‘gelijkgestemden’ maar krijg je geen concentraties van bepaalde groepen. Dit betekent alleen niet dat de inwoners van deze wijken automatisch iets met elkaar hebben, maar dat is misschien ook niet erg.”
Wat adviseer je de nieuwe gemeentebesturen na de verkiezingen volgend jaar als het gaat om het streven naar ongedeelde gemeenten?
“Zoek de grens op van wat mogelijk is. Amsterdam gaat bijvoorbeeld zelf woningen kopen, dat vind ik een mooi voorbeeld. In de jaren tachtig werd dat op grote schaal gedaan. Neem het heft maar in eigen handen! En lobby ook flink in Den Haag, want landelijk beleid beperkt de mogelijkheden van veel gemeenten. Particuliere huurwoningen voorzien heel veel groepen niet van goede en gedegen woningen. Probeer zoveel mogelijk voor elkaar te krijgen dat er betaalbare woningen komen die groot genoeg zijn voor verschillende typen huishoudens.
Een paar jaar geleden ben ik op bezoek geweest in Barcelona toen Ada Colau burgemeester was, om te spreken over het woonbeleid. In Barcelona is de gemeente ingekapseld in een provincie en heeft deze veel meer bestuurslagen dan hier. Hun instrumentarium om die woningmarkt te reguleren is heel klein.
Maar omdat het tekort aan betaalbare woningen zo groot was, hebben ze daar echt alles uit de kast gehaald en elk beetje macht ingezet dat ze hadden. Zo hebben ze de sociale huursector een beetje op kunnen bouwen - nog steeds is deze maar een bedroevende 1 of 2 procent van het woningaanbod, maar ze hebben dat wél voor elkaar gekregen.
Ook hebben ze ontwikkelaars en eigenaren onder druk gezet om hun woningen eerlijk te verhuren, door inspectie maar ook door andere ‘machtsmiddelen’ in te zetten zoals infrastructuur – die kun je immers afsluiten als de afspraken niet worden nageleefd. Daar zat zoveel energie achter. Het was meer een schot hagel; ze hebben alles op alles gezet om die woningmarkt eerlijker te krijgen. Dat vereist politieke wil.”