In mei 1898 verkondigde de Britse premier Lord Salisbury in het House of Lords: ‘Spain is a dying nation’. Zo ging Spanje de twintigste eeuw in: als een land waarvan de reputatie aan het afbrokkelen was. Op politiek en sociaal vlak had Spanje grotendeels dezelfde ontwikkelingen doorgemaakt als andere Europese landen: het was een constitutionele monarchie met liberale vrijheden betreffende meningsuiting en vergadering, politieke partijen en vakbonden. Ook was er vanaf 1890 algemeen stemrecht voor mannen. Wel groeide de achterstand op economisch en militair gebied ten opzichte van Europese landen zoals Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk.

In hetzelfde jaar 1898 verloor het land in een oorlog met de Verenigde Staten binnen slechts zes weken Cuba, Puerto Rico, Guam en de Filipijnen. Hiermee zag Spanje niet alleen haar eens zo superieure vloot ten onder gaan, maar kwam er ook een eind aan zijn status als imperiale macht. Met andere woorden: Spanje behoorde niet meer tot de grootmachten. Voor Spanje was dit een dusdanige vernedering dat het el Desastre werd genoemd.

Kort geheugen

Ruim honderd jaar later lijkt het beeld van de ‘dying nation’ opnieuw van toepassing op Spanje, in elk geval als je de berichtgeving mag geloven. Er wordt een negatief beeld geschetst, bestaande uit berichten over werkloosheid die in Spanje al anderhalf jaar boven de 25 procent is, over de hulpkredieten uit het EU-noodfonds, over de politie die de regerende Volkspartij binnen is gevallen wegens verdenking van corruptie en over de negatieve groei in de Spaanse economie waarvan ook in het laatste kwartaal van 2013 sprake was. Krantenkoppen uit enkele Europese landen spreken boekdelen: ‘Spanje heeft crisis echt aan zichzelf te wijten’(Volkskrant); ‘Spanje moet tijdelijke exit uit euro overwegen’(De Tijd); ‘Spain must leave the euro’ (Telegraph); ‘Euro-Krise brodelt gefährlich unter die Oberfläche’ (Die Welt)

In de Europese publieke opinie is Spanje een land geworden waar de Unie last van heeft, wat de euro en daarmee de EU schaadt. Een land dat de EU schaadt kan nooit een volwaardig onderdeel zijn, maar wordt er buiten geplaatst. Dat suggereert dat Spanje minder Europees zou zijn dan België of Duitsland. Ook geeft het aan dat monetaire en economische maatstaven gehanteerd worden om het Europese gehalte van een land te bepalen. Dit is interessant aangezien Spanje vanwege zijn grootse geschiedenis op cultureel, religieus, politiek, sociaal en ook economisch niveau een land is dat door en door Europees is. Waarvan we met trots kunnen zeggen dat het tot dezelfde Unie hoort waartoe wij ook behoren. Misschien is het collectief geheugen van Europa een kort geheugen? Een geheugen van zo’n honderd jaar.

Neutraal of niet

Spanje was sinds el Desastre op de Europese tweede rang beland. En dat werd er in de jaren die volgden niet beter op. Wanneer we inzoomen op een zeer belangrijke periode in Europa, namelijk de Eerste Wereldoorlog, zien we dat de status verslechtert. Toen in 1914 oorlog uitbrak in Europa, verklaarde Spanje strikt neutraal te zijn. De Spaanse minister-president Dato schreef dat Spanje een gebrek had aan materiaal en niet was voorbereid op een moderne oorlog. Het land zou beide partijen beter van dienst kunnen zijn wanneer het neutraal zou blijven en op een dag de vredesconferentie kon organiseren. Koning Alfonso XIII nam persoonlijk de leiding in het opzetten van een diplomatiek centrum in Madrid waar informatie werd verzameld over vermiste burgers en soldaten, repatriëring van gewonde soldaten werd geregeld en andere diensten verleend werden.

De Britten zagen wel iets in een rol als bemiddelaar voor Spanje, blijkt uit een schrijven van de Britse ambassadeur:

‘(…) en hoewel de Spaanse overheid waarschijnlijk de taak van de bemiddeling met de Verenigde Staten zal delen, zal de koning deze met trots en met belangstelling op zich nemen om de prestige van zijn land in de wereldpolitiek aanzienlijk te verbeteren.’

Terwijl Alfonso zich voorbereidde om de arbiter van Europa te worden, waren de geallieerden nog niet klaar om rond te tafel te gaan zitten. De Duitse dreiging moest worden vernietigd. Toen in de loop van 1916 eenmaal duidelijk werd dat er voorlopig nog niet bemiddeld kon worden, wilde de Spaanse liberale minister-president Romanones zich aan geallieerde zijde in het gevecht mengen, of op z’n minst neutraliteit in het voordeel van de geallieerden bewerkstelligen. Hij was ervan overtuigd dat oorlogsdeelname een oplossing zou bieden voor de inmiddels ontstane binnenlandse problemen op sociaaleconomisch niveau en dat het beter zou zijn voor de internationale status van het land. Wanneer het land neutraal zou blijven, zou het zich verlagen tot het niveau van onbelangrijke landen zoals Nederland, aldus de minister-president. Deze noodzaak van deelname werd echter niet door iedereen als zodanig ervaren. Spanjaarden waren niet alleen overwegend tegen actieve deelname, ze waren ook ideologisch verdeeld.

Sociaal conflict

Het Spaanse leger steunde in zijn algemeenheid Duitsland, net als aristocratie en de (rooms-katholieke) kerk. Zij zagen hun traditionele waarden zoals autoriteit en sociale hiërarchie verdedigd en bewonderden de Duitse discipline enorm. Propaganda werd door iedereen in de oorlog gezien als een belangrijk middel om de publieke opinie te beïnvloeden. Zo kocht Duitsland in Spanje kranten op, om de berichtgeving te kunnen bepalen en zo de Spanjaarden voor zich te winnen, de geallieerden zo veel mogelijk schade berokkenen en elke vijandige regering ten val te brengen. Op deze manier drong de oorlog Spanje binnen.

Ook de geallieerden hadden in Spanje hun aanhangers en verdedigers. De pro-geallieerde pers ontving Brits geld dat de propaganda vanuit dit kamp een extra impuls gaf. In hun artikelen riepen pro-geallieerde journalisten en politici op tot verdediging van liberalisme en democratie. Catalaanse nationalisten en republikeinen waren de felste voorstanders van de geallieerden. Voor Catalonië speelde daarbij ook de historische verbondenheid met Frankrijk een rol. Republikeinen vreesden dat wanneer Spanje zich niet aansloot bij de westerse democratieën, ze verder achterop zouden raken. Radicalen waren voor actieve deelname, terwijl de meerderheid een neutrale positie in het voordeel van de geallieerden als beste optie zag en de diplomatieke banden met de centralen (de alliantie van Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, het Ottomaanse Rijk en Bulgarije) wilde verbreken.

Deze verschillende visies werden veel meer dan een gespreksonderwerp bij de Tapas. Met name onder de stedelijke elite werd de oorlog een obsessie. Het was zo heftig dat het door historicus F.J. Romero Salvadó ook wel een ‘civil war on words’ genoemd wordt. Maar het bleef niet altijd alleen bij woorden. Bioscopen lieten het nieuws betreffende de oorlog niet meer zien om gevechten te vermijden. De diepe ideologische scheiding tussen wat ook wel het ‘officiële Spanje’ (de gevestigde orde) en het ‘echte Spanje’ genoemd werd, werd verergerd en zichtbaar. Het allang bestaande sociale conflict tussen de rijke bovenlaag en de armere bevolking kwam dus tot uiting in het debat over loyaliteit aan één van de strijdende partijen.

Oorlog in Spanje

Het beheersen en beïnvloeden van de pers door zowel de centralen als de geallieerden was niet de enige manier waardoor de oorlog in Spanje merkbaar werd. Het economische systeem onderging ook een grote verandering die direct veroorzaakt werd door de oorlog. Door de neutrale status kon Spanje beide kampen voorzien van producten en gebruik maken van tijdelijk vrijgekomen afzetmarkten. Spanje maakte hierdoor de eerste industriële take-off door. De export steeg, waardoor er veel goud Spanje binnen kwam. De groei kwam echter alleen bepaalde regio’s en de opkomende industriële en commerciële klasse ten goede. Import daalde waardoor de schaarste toenam en de prijzen stegen. De peseta verloor haar waarde met zeer hoge inflatie tot gevolg. De werkloosheid liep op en er was een groot gebrek aan voedsel, grondstoffen en goederen. De ongelijkheid in het land groeide en daarmee de spanningen tussen bevolkingsgroepen.

Toen Duitse onderzeeërs schepen van de Spaanse handelsvloot tot zinken brachten, verslechterde de economische situatie nog verder. Het oorlogsgeweld was een waarschuwing aan het adres van de pro-geallieerde Romanones. In 1917 intensiveerden de centralen de onderzeeërscampagne door elk schip dat richting een haven van de geallieerden voer tot zinken te brengen. Hoewel dit door velen als oorlogsverklaring aan de neutrale landen werd gezien en het tot enorme schade en zelfs tot Spaanse slachtoffers leidde, bleven de Spanjaarden, tot frustratie van Romanones, verdeeld.

Door de toename van de ongelijkheid als gevolg van de oorlog werden rellen, muiterij en volksprotesten een veelvoorkomend fenomeen . Mensen die voorheen geen interesse toonden in de politiek, gingen nu de straat op uit onvrede en woede jegens de autoriteiten. In november 1915 berichtten Nederlandse kranten al dat er in Spanje ‘bloederige botsingen tijdens ongeregeldheden’ waren. Verder lezen we in het daarop volgende jaar over verschillende stakingen van mijnwerkers en spoorwegarbeiders. De ernst van de berichtgeving culmineert in 1917: Madrid, 29 maart (Reuter) Officieel. Er is een decreet gepubliceerd tot schorsing van de constitutionele waarborgen in alle provincies van het rijk.

De ideologische botsing van 1917 had dus tot gevolg dat er een autoriteitscrisis ontstond. Tussen 1902 en 1923 kende Spanje vierendertig regeringen. De crisis sleepte zich voort totdat er in 1923 een einde kwam aan het parlementaire systeem met de staatsgreep van generaal Miguel Primo de Rivera. Er waren nagenoeg geen tegenstanders, tegenover de vele voorstanders. Vooralsnog was koning Alfonso XIII veilig. De grootvader van de huidige koning had een militaire achtergrond en was enthousiast over deze op Mussolini geïnspireerde coup. Zijn band met het leger werd hechter. Het aanzien van Spanje in Europa werd er echter niet beter op.

De Britten hadden een lage dunk van Spanje. Tijdens de Eerste Wereldoorlog noemden zij het Spaanse leger ‘pitiful’, en Romanones werd neerbuigend omschreven als wanhopig en geïsoleerd. Bij de Fransen had Spanje ook geen goede reputatie meer. Men keek op het land neer. Spanje zou uiteindelijk de strikt neutrale status niet verlaten en een eigen koers blijven varen. Een koers die, in retrospect, vanaf de Eerste Wereldoorlog een andere kant op ging dan de koers van andere West-Europese landen.

Integratie na isolement

De afgelopen eeuw was niet de eeuw van Spanje. Als we de Eerste Wereldoorlog als meetpunt nemen, zien we dat Spanje intern grote problemen had en de reputatie van het land verslechterde. In 1918 stond het politieke systeem op losse schroeven, was er veel sociale onrust, een ontevreden leger, een gepolariseerde samenleving en een internationale degradatie in status. Spanje behoorde niet meer tot de meest vooraanstaande landen in Europa en de weg terug naar die status werd steeds langer.

Het begin van de EU en het bijbehorende proces van Europese integratie begon in 1950 met de Schumanverklaring. Spanje bleef echter onder Franco nog lange tijd geïsoleerd en pas na zijn dood in 1975 kwam er ruimte voor een nieuwe generatie die binnen twee jaar lidmaatschap van de Europese Gemeenschap aanvroeg. Het duurde tot 1986 voordat Spanje lid werd. In een vergelijkend onderzoek naar Europese integratie, gaven de Spaanse respondenten aan dat modernisatie, internationale status en het loskomen van het isolationisme de belangrijkste factoren waren van Europese integratie. In 1992 was Madrid de culturele hoofdstad van Europa. Spanje hoort bij Europa. We mogen onszelf niet beperken door alleen met een monetaire en economische bril naar Europa te kijken en moeten solidair blijven met een land dat een wezenlijk onderdeel van Europa is. Het ligt in de geografie, de cultuur en lange Europese geschiedenis verankerd. Daar mag een hoge werkloosheid en een economische groei van -0,1% niets aan veranderen.

Bronnen

  • Raymon Carr, Spain. A history, Oxford 2001.
  • Juan Díez Medrano, Framing Europe. Attitudes to European integration in Germany, Spain, and the United Kingdom, Princeton 2003.
  • Francisco J. Romero Salvadó, Spain 1914-1918. Between war and revolution, Londen 1999.
  • Mary, Vincent, Spain. 1833-2002 People and state, Oxford 2007.
  • Archieven van verschillende kranten.