Dat onze samenleving voor een aantal grote uitdagingen staat leidt geen twijfel. Technologische revoluties hebben grote impact op onze manier van leven. De klimaatcrisis dwingt ons tot een fundamentele herziening van onze economie. En de wereldwijde opkomst van autocratieën maakt nieuwe bondgenootschappen noodzakelijk.

De urgentie van deze uitdagingen staat bij velen scherp op het netvlies. En de wil om de toekomst de goede kant op te bewegen is groot. Zoveel blijkt wel uit het politiek activisme van de afgelopen jaren. Maar om die energie om te zetten in werkelijke verandering, moeten we goed weten welke hendels er omgezet moeten worden.

Dat begint met een gedeelde analyse van de tijd waarin we leven. Want de uitdagingen waar we als samenleving voor staan, zijn natuurlijk niet uit de lucht komen vallen. Integendeel: ze zijn terug te voeren op een reeks ingrijpende veranderingen in hoe we over de samenleving zijn gaan denken en hoe deze bestuurd wordt. Om dit te begrijpen moeten we terug naar de jaren van net na de Tweede Wereldoorlog, en naar de neoliberale omwenteling van de jaren tachtig.

Lees hieronder verder of download het artikel als pdf-bestand. Ook kun je de hele voorzet beginselprogramma 'Tijd voor Solidariteit' hier vinden.

Het naoorlogse compromis

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog lag Europa in puin. De verschrikkingen van de oorlog, en de noodzaak en wens een herhaling te voorkomen en het leven weer op te bouwen, maakten de weg vrij voor wat een compromis genoemd kan worden tussen de kapitalistische economie en de politieke democratie.[1] Dat compromis was geworteld in een breed gedragen besef van lotsverbondenheid en een geloof in collectieve vooruitgang: de overtuiging dat, door gezamenlijke inspanning en gericht overheidsbeleid, een samenleving gecreëerd kon worden waarin het leven voor de gemiddelde Nederlander steeds een stukje beter zou worden.

Concreet betekende het compromis dat de kernelementen van een kapitalistische economie – privé-eigendom van bedrijven en internationale markten – behouden bleven, maar politiek en samenleving op verschillende manieren controle uitoefenenden op die economie.[2] Die controle verliep via diverse kanalen. Binnen bedrijven kregen werknemers een stem via ondernemingsraden en vertegenwoordiging in de raad van commissarissen. Bovendien wisten zij zich gesteund door sterke vakbonden en een overheid die actief beleid voerde om de werkgelegenheid zo hoog mogelijk te houden, wat hun onderhandelingspositie ten opzichte van werkgevers versterkte.

Daarnaast zorgde de overheid er vanaf de jaren zestig voor dat een deel van de welvaartsgroei werd ingezet voor de bekostiging van een omvattende verzorgingsstaat. Als vertegenwoordiger van het maatschappelijk belang en beschermer van haar burgers herverdeelde zij ongelijke marktuitkomsten van rijk naar arm en streefde zij ernaar om alle Nederlanders toegang te geven tot de voorzieningen die onmisbaar zijn gedurende de loop van een mensenleven: van kraamzorg tot pensioen, en van onderwijs tot thuiszorg.[3]

Tot slot stelde de overheid regels op waar bedrijven zich aan moesten houden én bouwde zij aan een handhavingsapparaat dat toezag op naleving van deze regels. Hoewel er in die tijd nog weinig oog was voor de schadelijke effecten van ongereguleerde groei op klimaat en milieu, werden burgers zo wel steeds beter beschermd tegen andere schadelijke praktijken die de jacht naar winstmaximalisatie in een kapitalistische economie onvermijdelijk met zich meebrengt. Tegen uitbuiting van werknemers en manipulatie van consumenten werd streng opgetreden.

De verschillende vormen van democratische controle over de economie werden voor een belangrijk deel mogelijk gemaakt doordat overheden beperkingen oplegden aan het internationale kapitaal- en geldverkeer. Zo werd voorkomen dat grote bedrijven en investeerders overheden en werknemers konden chanteren door te dreigen hun activiteiten of geld naar andere landen te verplaatsen. Het legde een bodem onder de soevereiniteit van landen en maakte daarmee levendige nationale democratieën mogelijk. Politiek en overheid hadden grip op de ontwikkeling van samenleving en economie.

Het naoorlogse compromis tussen de economische elite en de rest van de samenleving zorgde in veel Westerse landen voor een periode van economische voorspoed en politieke stabiliteit. De kapitalistische markteconomie bracht groeiende welvaart en de democratische controle die overheden en vakbonden uitoefenden over die economie zorgde ervoor dat die groeiende welvaart breed werd gedeeld. Steeds meer Nederlanders kregen perspectief op een zeker bestaan. 

De belofte van maatschappelijke vooruitgang en de zekerheden die het naoorlogse compromis bood aan de brede middengroep, maakten de weg vrij voor de emancipatiebewegingen die vanaf de jaren zestig streden vóór meer individuele vrijheid en zelfexpressie en tégen de achterstelling van vrouwen en lhbti’ers in ons land.[4] Ook zetten zij de deur open voor de vredesbeweging en de opkomende milieubeweging, die aandacht begon te vragen voor de schaduwzijde van de groeiende welvaart: de menselijke invloed op het klimaat en de vervuiling van de leefomgeving. Het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome liet begin jaren zeventig in grote delen van de wereld een nieuw licht schijnen op de schadelijke gevolgen van continue economische groei. 

In de decennia die volgden zouden deze bewegingen, samen met linkse politieke partijen, belangrijke vooruitgang boeken in de progressieve strijd voor meer sociale rechtvaardigheid, individuele vrijheid en respect voor het leven op aarde. Die strijd had nog een lange weg te gaan, want lang niet iedereen die dat wilde slaagde erin zijn vrijheid te bevechten, de belofte van solidariteit en opwaartse sociale mobiliteit gold zeker niet in gelijke mate voor alle Nederlanders en de groeiende welvaart ging voor een belangrijk deel ten koste van mens en natuur, in eigen land, maar zeker ook elders in de wereld. Maar het idee was duidelijk aanwezig dat als we de handen ineenslaan en de democratische besluitvorming boven de macht van het kapitaal stellen, een groenere en rechtvaardigere toekomst mogelijk wordt.

De neoliberale omwenteling 

Zo’n drie decennia hield het verstandshuwelijk tussen de kapitalistische economie en de politieke democratie stand. Want vanaf de jaren zeventig leidden ontwikkelingen in de wereldeconomie ertoe dat de economische groei in de meeste Westerse landen stagneerde en de winstgevendheid van bedrijven terugliep.[5] Doordat er nu minder groei was om te verdelen, kwam het naoorlogse compromis tussen het kapitaal en de politieke democratie steeds meer onder druk te staan.

Kapitaal vond een manier om onder het compromis uit te komen door te internationaliseren. Al vanaf de jaren zestig waren de controles over het internationale kapitaalverkeer geleidelijk aan het afbrokkelen door ontwikkelingen in de wereldeconomie en gericht beleid vanuit internationale organisaties en landen als de Verenigde Staten.[6] Het betekende het begin van het proces van globalisering, dat de daaropvolgende decennia in een stroomversnelling zou raken. Internationaal opererende investeerders en bedrijven konden nu dreigen hun geld of activiteiten naar andere landen te verplaatsen wanneer het beleid van overheden of opstandige werknemers de winstgevendheid van hun activiteiten dreigde te ondermijnen. Het deed de zorgvuldig bewaakte machtsbalans waar het naoorlogse compromis op was gebouwd als een kaartenhuis ineenstorten.[7]

In de neoliberale omwenteling die volgde gebruikten internationale bedrijven en investeerders hun nieuw verworven macht om regeringen ertoe te brengen de spelregels voor de (wereld)economie volledig om te gooien. Hun agenda landde in vruchtbare aarde bij een nieuwe generatie bestuurders en politici die, onder invloed van de voortschrijdende individualisering van de samenleving en het vastlopen van het keynesiaanse beleid, het geloof in de staat hadden ingeruild voor een geloof in de markt als voornaamste instrument om de samenleving vorm te geven.[8] Het resulteerde in een politieke agenda waarbij twee doelen centraal kwamen te staan. 

Het eerste doel was om samenlevingen zoveel mogelijk te vermarkten. In landen over de hele wereld werden essentiële voorzieningen als de zorg, het onderwijs, de volkshuisvesting, het openbaar vervoer en energiesystemen omgevormd van publieke voorzieningen tot een commercieel verdienmodel. Nederland was hierin geen uitzondering.[9] Ook overheden zelf gingen steeds meer opereren als commerciële bedrijven. In plaats van de kwaliteit van de dienstverlening, kwam het zo laag mogelijk houden van de kosten centraal te staan. Een bijkomend gevolg was dat publieke organisaties minder vaak werden bestuurd door mensen met ervaring op de werkvloer, en steeds meer door een nieuwe klasse van managers die waren opgeleid om de organisatie te besturen als een bedrijf.

Het tweede doel was om de verschillende vormen van democratische controle over de economie zoveel mogelijk te ontmantelen. Zo werden belangrijke beslissingen over het economische beleid overgedragen aan technocratische instanties, werd er een uitgebreid netwerk van internationale handels- en investeringsverdragen opgetuigd dat de rechten van internationale investeerders versterkte, terwijl het de mogelijkheden van landen om hun economie te reguleren juist inperkte. En kregen grote bedrijven en investeerders meer mogelijkheden om regels en belastingen te ontwijken door gebruik te maken van ‘speciale economische zones’ en belastingparadijzen.[10] Ook de macht van vakbonden verzwakte in veel landen, al dan niet door bewust overheidsoptreden. 

De nieuwe spelregels voor de wereldeconomie betekenden niet alleen een inperking van de controle die nationale overheden konden uitoefenen over hun economie, ze veranderden ook de manier waarop overheden dachten over het uiteindelijke doel van hun economische beleid. Waar binnenlands economisch beleid voorheen vooral gericht was op het, in samenspraak met sociale partners, stabiliseren van de economische groei en het optuigen van de verzorgingsstaat, werd het voornaamste doel nu steeds meer om de nationale economie zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor internationale investeerders.[11] De obsessie met het ‘vestigingsklimaat’ was geboren.

De verzorgingsstaat – en de belastingen die nodig waren om deze te financieren – werden daarbij vaak gezien als een concurrentienadeel. Een lastige sta-in-de-weg die de productiekosten voor bedrijven onnodig hoog maakte. Volgens de nieuwe logica moest er worden bezuinigd op de verzorgingsstaat, om zo ruimte te creëren voor het vestigingsklimaat. De belasting op vermogens en bedrijfswinsten ging omlaag, die op arbeid en consumptie omhoog. En in plaats van te investeren in publieke voorzieningen kwam er een loket waar grote bedrijven afspraken kunnen maken met de Belastingdienst over de hoogte van hun belastingen.[12] De verzorgingsstaat voor burgers werd steeds schraler, die voor multinationals en grote beleggingsmaatschappijen steeds genereuzer. 

De neoliberale globalisering en bezuinigingspolitiek vonden hun culturele evenknie in de verregaande individualisering van de samenleving. De emancipatiebewegingen van de jaren zestig en zeventig streefden weliswaar ook al naar meer individuele vrijheid, maar zij zagen dit doorgaans als een collectieve strijd die alleen kon slagen als deze werd gekoppeld aan collectieve rechten en publieke voorzieningen. Vrouwen konden pas echt vrij zijn als er kinderopvang beschikbaar was, als zij financieel onafhankelijk konden worden door eerlijk betaald werk, en als zorg en huishoudelijke taken niet langer uitsluitend hun verantwoordelijkheid zouden zijn. En wie zich los wilde vechten van beklemmende gemeenschappen moest kunnen rekenen op maatschappelijke vangnetten en ondersteuning bij die overgang. Persoonlijke bevrijding was niet los te denken van collectieve solidariteit.

Maar de nadruk op individuele vrijheid en emancipatie had ook een keerzijde, waardoor zij onder het neoliberalisme van aard veranderde. Het individu kwam steeds meer voorop te staan. Niet als maatschappelijk bewuste burger, die voor zijn persoonlijke vrijheid afhankelijk is van de solidariteit van de gemeenschap, maar als autonome ondernemer en consument, wiens vrijheid vooral een kwestie is van ongehinderd het eigenbelang kunnen nastreven en kunnen kiezen uit een overvloed aan producten en diensten. 

Het doorgeslagen meritocratisch idee dat we als individu zelf verantwoordelijk zijn voor onze positie in de samenleving en dat beloning, macht en erkenning moeten worden toegekend op basis van inzet en talent, werd dominant.[13] Waar de naoorlogse consensus maatschappelijke vooruitgang en opwaartse sociale mobiliteit zag als collectieve opgaven, maakt het meritocratisch denken dit dus tot een individuele verantwoordelijkheid. Zelfredzaamheid werd het hoogste ideaal, en ambitie en onderlinge concurrentie de manier om dat te bereiken. 

Door die eenzijdige focus op het individu als zelfstandig en zelfverantwoordelijk subject, nam de bereidheid om bij te dragen aan het collectief af. De balans tussen individu en gemeenschap, tussen negatieve en positieve vrijheid, raakte zoek. 

De neoliberale omwenteling zette de naoorlogse balans tussen kapitaal en de rest van de samenleving volledig op zijn kop. Vandaag leven we in een wereld waarin de economische vrijheden van grote, vaak internationale bedrijven boven de democratische besluitvorming zijn geplaatst en waarin de naoorlogse mentaliteit van solidariteit en samenwerking heeft plaatsgemaakt voor een individualistische cultuur waarin we allemaal worden geacht zelfredzaam te zijn en concurrentie de boventoon voert.

De neoliberale erfenis

De neoliberale belofte was dat wanneer de overheid zich maar zoveel mogelijk zou terugtrekken uit de economie, we ons als individuen vooral zouden richten op ons eigen succes, en de rode loper uitging voor grote bedrijven, dit vanzelf zou leiden tot groeiende welvaart, sociale rechtvaardigheid en internationale vrede. Iedereen die bereid was zijn beste beentje voor te zetten, zou ervan profiteren. 

Het was een mooie belofte, waar zo’n beetje alle politieke partijen die het eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw voor het zeggen hadden in gingen geloven. Inmiddels weten we dat het een sprookje was. Erin meegaan was een vergissing met drie grote gevolgen. 

Gevolg 1: een nieuwe klassenstructuur

De globalisering van de economie bracht wereldwijd grote productiviteitsgroei. Als consumenten in het rijke Westen plukten we daar de vruchten van. Dingen die voorheen waren voorbehouden aan een rijke bovenlaag, kwamen ineens binnen bereik van de grote meerderheid. Tegenwoordig hebben de meeste Nederlanders een smartphone in hun zak, en krijgen steeds meer mensen de mogelijkheid om eens in de zoveel tijd met het vliegtuig op vakantie te gaan. Het bracht voor velen de wereld binnen handbereik.

Maar terwijl we als individuele consument steeds meer spullen konden kopen van ons geld, werden de sociale fundamenten onder ons collectieve welzijn stap voor stap afgebroken. Om mee te blijven doen in de nieuwe wereldeconomie, zo was het verhaal, moest de arbeidsmarkt worden geflexibiliseerd, moesten de belastingen voor bedrijven en vermogenden omlaag en moest er worden bezuinigd op de verzorgingsstaat. Eerst werd er gesneden in de sociale zekerheid. Toen werden grote delen van de volkshuisvesting verkocht aan binnen- en buitenlandse investeerders. Vervolgens verdwenen veel buslijnen uit de regio en moesten streekziekenhuizen sluiten.

Bovendien werd de welvaartsgroei in ons land zo ongelijk verdeeld, dat veel Nederlanders er maar weinig van hebben meegekregen. Terwijl de winsten van bedrijven recordhoogten bereikten en de vermogens van de rijksten gestaag doorgroeiden, gingen de mensen die het werk doen dat onze samenleving draaiende houdt er nauwelijks op vooruit. Integendeel: schoonmakers, docenten, postbezorgers en verpleegkundigen zagen hun punt van de taart de afgelopen tien jaar juist slinken.[14] En alsof dat nog niet absurd genoeg is, wordt van hen ook nog eens gevraagd om het gat in de Rijksbegroting op te vullen dat is gevallen doordat bedrijven en vermogenden worden ontzien.

De flexibilisering van de arbeidsmarkt, de afbraak van de verzorgingsstaat en de ongelijke verdeling van de welvaart laten diepe sporen na in onze samenleving. De traditionele middenklasse, de drijvende kracht achter de naoorlogse belofte van vooruitgang, valt uiteen. De contouren van een nieuwe klassenstructuur beginnen zich steeds scherper af te tekenen.[15] 

Aan de top vinden we de 1% van superrijken. Zij halen het grootste deel van hun inkomen uit het beleggen van hun enorme (vaak geërfde) vermogens. Geholpen door ons scheve belastingstelsel en gebruikmakend van de belastingparadijzen die de wereldeconomie hun te bieden heeft, ontlopen zij hun eerlijke bijdrage aan onze collectieve voorzieningen. 

Daaronder bevindt zich een bevoorrechte klasse van mensen die aan de goede kant van de sociale verandering terecht zijn gekomen. Zij hebben comfortabele en goed betaalde banen, vaak als professional of leidinggevende, in sectoren die floreren in de nieuwe internationale kenniseconomie. Met hun hoge inkomen kunnen zij de gaten die de verzorgingsstaat laat vallen zelf opvullen. Medische zorg ontvangen zij zo nodig in privéklinieken en hun kinderen kunnen betaalde bijles krijgen. Zij hebben de middelen om zich tegen risico’s te verzekeren en hoeven ook niet bang te zijn voor uitsluiting hiervan. Financiële tegenvallers kunnen zij zonder al te veel moeite opvangen. Want nemen we deze bevoorrechte klasse samen met de 1% superrijken, dan bezitten zij meer dan de helft van het totale vermogen in Nederland.[16] Bovendien heeft de overheid hun noden doorgaans scherp in het vizier. Niet in de laatste plaats omdat het merendeel van de politici en beleidsmakers zelf tot deze groep behoort. 

Dan is er de groep die is overgebleven van de traditionele middenklasse. Een diverse groep van werkenden en kleine zelfstandigen. Dit zijn de dragers van de samenleving: onze leraren, buschauffeurs, bouwvakkers, zorgverleners en winkeliers. Zij weten zich staande te houden, maar te midden van stijgende prijzen en een verzorgingsstaat waar zij wel aan meebetalen, maar die inmiddels zo selectief is geworden dat deze hen nauwelijks nog wat te bieden heeft[17], maken zij zich steeds meer zorgen over hun eigen toekomst en die van hun kinderen. 

Een ander deel van de vroegere middenklasse is steeds verder door het ijs aan het zakken. Zij hebben geen of onzeker werk en nauwelijks of geen opgespaard vermogen om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Veel van deze mensen ervaren dan ook weinig grip op het leven.[18] Deze groep overlevers komt nog wel in aanmerking voor steun van een verzorgingsstaat die steeds selectiever is geworden, maar wordt daardoor dag in dag uit geconfronteerd met een wantrouwende overheid die weinig van hun leven begrijpt en hen telkens van het kastje naar de muur stuurt.[19] Goedbedoelde, maar halfslachtige en ondoordachte pogingen van opeenvolgende regeringen om deze mensen te helpen zetten weinig zoden aan de dijk. 

Uitsluiting op basis van kleur, afkomst, religie, seksuele oriëntatie of gender is op allerlei manieren verweven met de nieuwe klassenscheiding. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en vrouwen bevinden zich bovengemiddeld vaak in de overleversklasse, waar zij niet alleen te maken hebben met economische onzekerheid, maar ook met institutioneel wantrouwen en discriminatie.[20] Zo lopen de scheidslijnen op basis van klasse, kleur en gender in elkaar over en versterken zij elkaar.

Niet alleen de sociaaleconomische situatie, ook de leefwerelden van deze groepen lopen steeds verder uiteen. De verschillen tussen arme en rijke buurten worden steeds scherper en ook op werk, in de sportschool, op het schoolplein en op sociale media komen we elkaar steeds minder tegen.[21] Bovendien verdwijnt met de afbraak van de verzorgingsstaat ook de sociale infrastructuur – verenigingen, sportclubs, zwembaden, buurtinitiatieven – die ontmoeting tussen verschillende groepen in de samenleving mogelijk maakt. 

Het gebrek aan ontmoeting maakt het moeilijker om begrip te hebben voor elkaars opvattingen en tot een gedeeld idee te komen van hoe we met elkaar willen samenleven. Wat daar ook zeker niet bij helpt, is het doorgeslagen meritocratisch denken dat de afgelopen decennia tot diep in de haarvaten van onze samenleving is doorgedrongen.[22] Met de nadruk op individuele verantwoordelijkheid en de blindheid voor structurele ongelijkheden, legitimeert dit denken de ongelijkheid en voedt het een zelf-feliciterende houding onder degenen die bovenaan de maatschappelijke ladder terecht zijn gekomen. Zo wordt het onderscheid tussen arm en rijk al snel een onderscheid tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’. Tussen mensen die respect verdienen en mensen op wie wordt neergekeken.[23] 

De onverschilligheid van ‘winnaars’ ten opzichte van ‘verliezers’ en het ontbreken van een gezamenlijk perspectief zetten de solidariteit in de samenleving onder spanning. Het creëert een cynisch klimaat van ieder-voor-zich, waarin we ons vooral druk maken om ons eigen welzijn, zonder ons nog te bekommeren om dat van anderen. Dat tij moeten en kunnen we keren. Door de verzorgingsstaat nieuw leven in te blazen, zodat iedereen toegang heeft tot essentiële zaken in het leven en wie dat nodig heeft kan rekenen op extra steun. En door gemengde wijken te bouwen met betaalbare woningen en goede voorzieningen, zodat rijk en arm elkaar weer meer tegenkomen, op het schoolplein of de sportclub. Maar ook door een andere mentaliteit, waarin gelijkwaardigheid en respect de basisprincipes zijn. 

Gevolg 2: uitputting van mens en natuur

De neoliberale agenda, met haar focus op liberalisering van het kapitaalverkeer, deregulering van markten en zelfregulering door bedrijven, had ook ingrijpende gevolgen voor het functioneren van de economie. Een eerste daarvan is de verregaande internationalisering en financialisering van het aandeelhouderschap van grote ondernemingen.[24] Waar binnenlandse ondernemingen voorheen grotendeels in handen waren van Nederlandse aandeelhouders, kwamen deze steeds meer in handen van buitenlandse beleggers en investeringsfondsen. 

Het betekende een breuk met het naoorlogse corporatistische model, waarin economisch beleid een kwestie was van afstemming tussen werkgevers, werknemers en overheid en waar langetermijn waardecreatie centraal stond.[25] De nieuwe aandeelhouders zijn niet maatschappelijk geworteld en hun focus is het maximaliseren van korte termijn rendementen, ook wanneer dit ten koste gaat van de levensvatbaarheid van het bedrijf op de lange termijn of wanneer dit grote ecologische of maatschappelijke kosten met zich meebrengt. 

Neoliberale globalisering betekende ook een internationalisering van productieprocessen. Vandaag de dag vindt productie plaats in internationale productieketens die zijn gebaseerd op zeer ongelijke handelsrelaties. De economische waarde die wordt gecreëerd in deze productieketens komt onevenredig terecht in Westerse landen, terwijl de schadelijke gevolgen van productie juist onevenredig veel in armere landen terechtkomen.[26] Om prijzen te drukken worden mensen op grote schaal uitgebuit. Mijnwerkers, vissers en boeren op soja- en palmolieplantages - velen leven een onzeker bestaan en werken zich een slag in de rondte voor een schamel loon. Wereldwijd werken 160 miljoen kinderen, waarvan een groot deel in gevaarlijke omstandigheden. Ook het afval dat komt kijken bij deze productieprocessen wordt veelal gedumpt op het zuidelijk halfrond. Zo bezien is het niet overdreven om te stellen dat het koloniale verleden nog steeds doorwerkt in de internationale handelsrelaties.

Bovendien gaat de economische groei die mogelijk werd door de internationalisering van productie gepaard met een evenredige groei in zowel het gebruik van grondstoffen als de uitstoot van schadelijke emissies.[27] Wereldwijd zien we hoe dit leidt tot de verwoesting van natuur, ecosystemen en biodiversiteit – met grote gevolgen voor de gezondheid van alles wat op aarde leeft. De nog steeds stijgende uitstoot van broeikasgassen leidt tot smeltende ijskappen en maakt delen van de wereld onleefbaar, waardoor steeds meer mensen noodgedwongen migreren. Vervuiling van lucht, water en bodem zorgen voor het uitsterven van dier- en plantensoorten en voor schade aan onze gezondheid. En ontbossing, bodemerosie en overbevissing brengen de voedselzekerheid van miljoenen mensen in gevaar. Er wordt veel meer van onze planeet gevraagd dan er wordt teruggegeven.

Ook in eigen land brengen ongeremde en ongereguleerde groei grote maatschappelijke kosten met zich mee. Ons land is simpelweg te klein voor al te grote (agro)industriële complexen. Blokkendozen verrommelen het landschap, vervuilende fabrieken kunnen omwonenden ziek maken en luchthavens vernietigen de nachtrust van miljoenen Nederlanders.

Bovendien heeft de eenzijdige focus op de kwantiteit van werk, het zicht ontnomen op de kwaliteit van werk. Er wordt nauwelijks gekeken waar banen ontstaan en of de maatschappelijke kosten in verhouding staan tot de maatschappelijke baten. De Nederlandse landbouwexportsector draait op flexwerkers, zzp’ers, arbeidsmigranten en jongeren. In fabrieken, de agro-industrie en in distributiecentra doen bestaansonzekeren zwaar werk dat de meeste Nederlanders niet willen doen. In dit soort sectoren wordt geprobeerd om menselijke productiviteit continu op te voeren door de inzet van AI-surveillance. Niet zelden worden uitgebuite arbeidsmigranten na gedane arbeid op straat gezet. Menselijke inzet wordt hier te vaak gezien als een transactioneel ruilmiddel in plaats van als een waardevolle bijdrage aan maatschappelijke en persoonlijke ontwikkeling.

Ook de druk op ons om maar zoveel mogelijk te consumeren, heeft een hoge prijs. Of het nu de voedselindustrie is of grote techbedrijven, ze ontwikkelen hun producten zo gewiekst dat je wel heel sterk in je schoenen moet staan om niet verslaafd te raken aan ultrabewerkt fastfood of doomscrollen. Met gerichte marketing zijn zelfs – of juist - onze kinderen een gewild doelwit. Velen zoeken, aangemoedigd door influencers op sociale media, hun heil in de zelfhulpindustrie. Deze trend is helemaal passend in een tijd waarin we zijn gaan geloven dat we allemaal zelfredzaam moeten zijn.

Steeds meer mensen voelen ongemak om bij te dragen aan de instandhouding van een internationaal economisch systeem waarin uitbuiting van mens en natuur eerder regel is dan uitzondering. Nu is het zaak dat ongemak om te zetten in politieke actie. Zodat de economie weer gaat doen waar die voor bedoeld is: welvaart bieden aan iedereen, zonder daarbij de grenzen van wat de aarde kan dragen te overschrijden. Dat kan door actief te sturen op bedrijvigheid die zo’n economie dichterbij brengt en schadelijke activiteiten af te bouwen. Door bedrijven te beschermen tegen de greep van enkel op winst gerichte aandeelhouders en de positie van werkenden te verstevigen. En door te bouwen aan een eerlijk en transparant internationaal economisch systeem.

Gevolg 3: democratie op drift

In de ban van het neoliberale geloof in de heilzame werking van de markt, hebben opeenvolgende regeringen veel van de instrumenten die zij ooit hadden om samenleving en economie te sturen uit handen gegeven. Staatsdeelnemingen werden van de hand gedaan, toezichthouders op afstand gezet, en de verzorgingsstaat vermarkt. Het verklaart grotendeels waarom het de overheid maar niet lukt om de problemen van onze tijd op te lossen en haar beloften met betrekking tot onze sociale grondrechten na te komen. De stikstofcrisis duurt voort, de klimaatcrisis verergert met de dag, de jeugdzorg loopt vast[28], en het aantal mensen zonder huis of vast verblijf is aanzienlijk hoger dan bijvoorbeeld vijftien jaar geleden.[29]

Wie hulp nodig heeft, vindt steeds vaker een overheid tegenover zich die haar menselijke gezicht is kwijtgeraakt. Contact tussen overheid en burger is vaak digitaal en verloopt via complexe bureaucratische systemen, die vaak zijn uitbesteed en vermarkt en die mede zijn opgetuigd om er absoluut zeker van te zijn dat mensen niet te veel krijgen.[30] Het gevolg is dat burgers vermorzeld kunnen worden door de overheid, zonder dat de signalen dat er iets vreselijk misgaat doordringen tot beleidsmakers en politici. Uit wantrouwen richting de overheid durven veel mensen geen bijslag of toeslagen aan te vragen, terwijl ze daar wel recht op hebben.[31] Ook omdat de mogelijkheden voor mensen om zich te verzetten tegen de overheid, bijvoorbeeld met hulp van een sociale advocaat, grotendeels zijn uitgekleed.[32] De belofte van de democratische rechtsstaat wordt voor te veel mensen niet waargemaakt. 

Bovendien slaagt onze democratie er onvoldoende in om alle groepen in de samenleving te vertegenwoordigen.[33] Politiek en bestuur in ons land zijn het domein geworden van academisch geschoolde experts en beroepspolitici. Hierdoor zien veel mensen hun zorgen en standpunten onvoldoende terugkomen in politieke debatten en worden zij te vaak geconfronteerd met beleid dat weinig begrip toont voor de problemen waar zij in hun dagelijks leven tegenaan lopen. 

Gefrustreerd door een overheid die niet levert en een democratie die hen geen stem geeft, verliezen veel mensen het vertrouwen in de democratie. Sommigen haken af. Anderen kiezen voor partijen die beloven onze samenleving terug te brengen naar een denkbeeldig verleden. Maar met hun blik richting het verleden, bieden zij geen enkele oplossing voor de problemen waar een halve eeuw neoliberaal beleid ons mee heeft opgescheept. Een plan om iets te doen aan de kinderarmoede, het gebrek aan betaalbare woningen of de stikstofcrisis die ons land al jaren op slot zet, hebben zij niet. Liever schuiven ze de schuld voor veel maatschappelijke problemen in de schoenen van migranten, mensen van kleur, moslims en ‘woke’.

Die verdeel-en-heers strategie is niet alleen een politieke strategie voor rechts-populistische partijen, het is ook een economisch verdienmodel voor grote tech-bedrijven. De systemen waarmee we als mensen met elkaar communiceren zijn tegenwoordig het privé-eigendom van grote tech-bedrijven die in handen zijn van een klein aantal individuen. Met hun algoritmes en platformregels bepalen zij welke informatie we tot ons krijgen, met wie we praten, en waarover gepraat mag worden. Hun verdienmodel bestaat eruit extremen uit te vergroten en mensen tegen elkaar op te hitsen.[34] Daarmee doen zij de maatschappelijke verdeeldheid groter voorkomen dan die in werkelijkheid is en wakkeren zij het wij-zij-denken verder aan. Extremen worden genormaliseerd en de common ground, die er wel degelijk is, raakt steeds verder uit het oog.

Niet alleen binnen landen staat de democratie onder druk, ook in de relaties tussen landen geldt meer en meer het recht van de sterkste. Samenwerking gebaseerd op recht en regels maakt steeds vaker plaats voor openlijke machtsstrijd. Variërend van klassieke oorlogen tot handelsoorlogen, en van sabotage van kritieke infrastructuur tot inmenging in democratische processen. Autocratische landen en steenrijke miljardairs proberen openlijk het democratische proces in andere landen te beïnvloeden om te garanderen dat hun eigenbelang gediend wordt. Dit hebben we gezien met Elon Musk die de Amerikaanse verkiezingen wist te beïnvloeden, maar we hebben ook gezien hoe Rusland zich mengde in de verkiezingen in Roemenië en Polen. Minder extreem, maar wel een voorbeeld van de inmenging van het bedrijfsleven in de politiek, was de ton die de baas van Basic Fit doneerde aan de VVD tijdens de verkiezingscampagne van 2023.

Ook deze trends moeten we willen keren. Onze democratische rechtsstaat is aan vernieuwing toe. Alle burgers moeten zich vertegenwoordigd voelen, de rechtsbescherming moet voor iedereen verzekerd zijn en politieke macht is niet te koop. Maar tegelijkertijd is het nodig onze rechtsstaat en onze grondrechten te verdedigen. We moeten garanderen dat de macht controleerbaar is en verantwoording aflegt. Onze democratie werkt pas als mensen zich vertegenwoordigd voelen en als ze zeggenschap hebben. Niet alleen in de politiek, maar ook waar werknemers, omwonenden en consumenten een gezamenlijk belang hebben, moeten ze samen invloed kunnen uitoefenen. En een democratie werkt alleen als er een overheid is die levert. Vermarkting en uitbesteding van collectieve taken zit dat in de weg en die trend moet dus worden gekeerd. In plaats van prikkels gericht op productie en winst, is een publieke sector nodig die is gericht op kwaliteit, menselijke maat en maatschappelijke betekenis. 

In wat voor wereld willen leven?

Het besef dringt steeds meer door dat de neoliberale afslag een vergissing is geweest. De toenemende ongelijkheid, de uitputting van natuur en mens en de erosie van de (internationale) democratische rechtsorde maken de samenleving kapot en zetten onze levens onder hoogspanning. 

Maar onze verontwaardiging daarover omzetten in actie is niet altijd even makkelijk. Als individu voelen we ons machteloos tegenover de economische en technocratische grootmachten die onze samenleving regeren en geen baat hebben bij het veranderen van de status quo. Op zoek naar antwoorden, kijken we naar de politiek. Daar worden ons drie richtingen voorgehouden. 

De vertegenwoordigers van de status quo willen doorgaan op de neoliberale weg die ons in deze situatie heeft doen belanden. Zij mogen dan mooie praatjes hebben over de hardwerkende Nederlander, hun werkelijke agenda is gericht tégen de werkenden en vóór de belangen van het grootkapitaal. Zij willen de overheid gebruiken om de rode loper voor grote bedrijven nog verder uit te rollen en ons land nóg verder kapot te bezuinigen. 

In hun ideale samenleving is ieder-voor-zich het leidende principe. Maar de individualistische oplossingen die ons worden aangedragen, houden het gebroken systeem alleen maar in stand. Ze bieden weinig perspectief aan degenen die momenteel het meest in de knel zitten en doen niks aan de structurele oorzaken van onze problemen. 

De radicaal-rechtse uitdagers van de status quo presenteren zich als spreekbuis van het volk. Zij geven weliswaar gehoor aan legitieme onvrede over een politiek en economisch systeem dat grote groepen mensen buitenspel zet, maar door onschuldige groepen als zondebok aan te wijzen en hun pijlen te richten op een denkbeeldige linkse elite die al in geen jaren meer aan de knoppen draait, houden ze de daadwerkelijke elite (het kapitaal) buiten schot. 

Zij willen de overheid gebruiken om muren om ons land te bouwen en hun duistere ideologie van eigen-volk-eerst aan de samenleving op te leggen. Hun ideaal is een gesloten en hiërarchische samenleving, waarin het leven van bepaalde mensen meer waard is dan dat van anderen. Waarin culturele diversiteit en de vrijheid van het individu om vorm te geven aan de eigen identiteit worden opgeofferd in naam van een zo homogeen mogelijk collectief en afwijking van de norm hard wordt gestraft. 

Maar hun antidemocratische verdeel en heers-politiek lost geen van onze problemen op. Niet de toenemende ongelijkheid, niet de klimaatcrisis, niet het migratievraagstuk en niet het oorlogsgeweld in Europa en de rest van de wereld. Integendeel: door ons als samenleving te verdelen maken zij de zoektocht naar oplossingen die ons gezamenlijk verder helpen juist steeds moeilijker.

Om onze samenleving vooruit te helpen zullen we moeten kiezen voor een andere weg. Een die het geloof in solidariteit en collectieve vooruitgang weer doet herleven. Die mens en natuur beschermt tegen het geweld van een doorgeslagen kapitalisme. En onze democratische vrijheden niet afbreekt, maar uitbreidt. Een eerste aanzet van hoe die weg eruitziet is te vinden in de voorzet voor een beginselprogramma Tijd voor solidariteit dat de Wiardi Beckman Stichting en het Wetenschappelijk bureau GroenLinks in juni presenteerden.[35]

Noten

[1] Streeck, Wolfgang (2017). How will capitalism end? Essays on a failing system. Verso; Wolf, Martin (2023). The crisis of democratic capitalism. Penguin Books.

[1] Bos, Wouter (2010). De Derde Weg Voorbij. Den Uyl Lezing.

[2] Streeck, Wolfgang (2024). Taking back controlVerso Books.

[3] Kremer, Monique (2025). Brandbrief aan de verzorgingsstaat. Uitgeverij Van Gennep. 

[4] Inglehart, Ronald (1977). The Silent RevolutionPrinceton University Press. 

[5] Naast de toenemende concurrentie vanuit Japan en de oliecrisis van begin jaren ’70 speelde hierbij ook de stevige positie van vakbonden en georganiseerde werknemers een rol.

[6] Helleiner, Eric (1994). States and the Reemergence of Global Finance. From Bretton Woods to the 1991s. Cornell University Press.; Braun, B., Krampf, A., Murau, S. (2020 online): Financial globalization as positive integration. Monetary technocrats and the Eurodollar market in the 1970sReview of international political economy: RIPE.

[7] Rodrik, Dani (2011). The Globalization ParadoxHarvard University; Wolf, Martin (2023). The crisis of democratic capitalismPenguin Books.

[8] Bos, Wouter (2010). De Derde Weg Voorbij. Den Uyl Lezing; Maarten van den Bos (2019). Twee hoeraatjes voor de Derde Weg. S&D 2019/5. 

[9] In Nederland betekende de neoliberale omslag een grootschalige verzelfstandiging en privatisering van de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Zie hiervoor: Mellink & Oudenampsen (2022). Neoliberalisme. Een Nederlandse Geschiedenis. Boom; Woltring, Naomi (2024). De marktconforme verzorgingsstaat. Boom; De Rijk, Mirjam (2024). Gekaapt door het kapitaalUitgeverij Pluim.

[10] Slobodian, Quinn (2024). Crackup Capitalism. Penguin Books.

[11] Cerny (2010). The competition state today: From raison d’Etat to raison du Monde. Policy Studies 31(1): 5-21.

[12] Vleggeert, Jan en Henk Vording (2019). How The Netherlands Became a Tax Haven for Multinationals.

[13] Verhaeghe, P. (2021). Een systeem dat zichzelf om zeep helpt: de effecten van een neoliberale meritocratie op identiteit en interpersoonlijke verhoudingen. Universiteit Gent. THMA (DEN HAAG), 2021(1), 13–25. 

[14] CBS (24 juni 2024). Aandeel arbeid in de economie verder gedaald in 2023

[15] De klassenstructuur die in dit artikel wordt geschetst is een op Reckwitz (The society of Singularities) gebaseerde versimpeling van de klassenstructuur die het SCP aanhoudt in haar rapport Eigentijdse ongelijkheid.

[16] Volgens het CBS bezit de 10% meest vermogende huishoudens zo’n 56% van het totale vermogen in Nederland. Bron: CBS (15 januari 2025). 56 procent vermogen in handen van 10 procent huishoudens.

[17] Roosma, Femke (2025). Onbehagen omsmeden in vernieuwingskracht. Uitgeverij Van Gennep.

[18] WRR (2023). Grip. Het maatschappelijk belang van persoonlijke controle.

[19] ’S Jongers, T. (2024). Armoede uitgelgd aan mensen met geld. De Correspondent.

[20] SCP (2023). Eigentijdse ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal. Verschil in Nederland 2023, p. 38.

[21] SCP (2024). De leefwerelden van arm en rijk.

[22] Mijs, Jonathan (2018). Visualizing Belief in Meritocracy, 1930–2010. Socius, 4

[23] Sandel, Michael (2020). De tirannie van verdienste. Ten Have. Zie ook Michèle Lamont (2023). Seeing others. Simon & Schuster.

[24] Klinge, T. J., Fernandez, R., & Aalbers, M. B. (2021). Whither corporate financialization? A literature review. Geography Compass, 15(9).

[25] Fennema, M. & Heemskerk, E. (2008). Nieuwe Netwerken. De elite en de ondergang van de NV NederlandAmsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

[26] Coveri, A. & Zanfei, A. (2023) Functional division of labour and value capture in global value chains: a new empirical assessment based on FDI data. Review of International Political Economy 30(5)1984-2011; Althouse, J. et al. (2023). Unequal exchange and uneven development patterns along global value chains. World Development 170, 106308; Hickel, J., Lemos, M.H., Barbour, F. (2024). Unequal exchange of labour in the world economy. Nature Communications 15, 6298.

[27] Palmer, G. & Floyd, J. (2024). Unravelling connections: energy, economic growth, and decoupling through a historical lensNew Political Economy vol

[28] Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (november 2019). Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd. Toezicht bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering.

[29] CBS (2024). 30,6 duizend dakloze mensen in Nederland.

[30] Kampen, T.,Sebrechts, M., Knijn, T., Tonkens, E. (2020). Streng maar onrechtvaardig. De bijstand gewogen. Van Gennep. 

[31] Binnenlands Bestuur (6 september 2024). Waarom mensen geen bijstand of toeslag aanvragen.

[32] Nederlandse Orde van Advocaten. Factsheet. Tekort aantal sociaal advocaten Toegang tot het recht in gevaar.

[33] Schakel, Wouter (2019). Unequal policy responsiveness in the Netherlands. Socio-Economic Review, Volume 19, Issue 1, January 2021, Pages 37–57.

[34] The Guardian (6 februari 2024). Social media algorithms ‘amplifying misogynistic content’.

[35] Wetenschappelijk bureau GroenLinks & Wiardi Beckman Stichting (2025). Tijd voor solidariteit. Eerste voorzet voor een beginselprogramma.