Nu de aanvoer van het Russische gas naar Europa is verstoord en een energiecrisis dreigt, is rantsoenering terug, zij het in vermomming. Om een botsing met de ideologische grondslagen van onze maatschappij van overvloed te vermijden, horen we vaker de termen ‘vermindering van de consumptie’, ‘beheersing van de vraag’, ‘toereikendheid’ en zelfs ‘energiesoberheid’. Maar wat is energiesoberheid precies? En kunnen de principes van rantsoenering een alternatief bieden voor de huidige toestand van toenemende energiearmoede te midden van ecologische crises?

De term ‘soberheid’ heeft voor ecologen een bijzondere weerklank. Voor de filosoof Ivan Illich, een radicale denker wiens geschriften de opkomende politieke ecologiebeweging inspireerden, staat soberheid voor een anti-productiviteitsblik op de samenleving, gebaseerd op een ethiek van ‘convivialiteit’, die mensen aanmoedigt autonome en creatieve relaties met elkaar en met hun omgeving te onderhouden. Zoals hij in 1973 schreef in Tools for Conviviality: “Mensen zullen de waarde van vreugdevolle soberheid en bevrijdende soberheid alleen herontdekken als ze opnieuw leren afhankelijk te zijn van elkaar.”

Een benzinebon die in Nederland werd uitgegeven tijdens de oliecrisis in 1973.
In januari 1974 werd in Nederland de benzine gerantsoeneerd, door middel van een bonnensysteem. Afbeelding: Wouter Hagens. CC BY-SA 3.0

Soberheid of toereikendheid?

In de Engelstalige wereld wordt de term energy sufficiency vaker gebruikt dan soberheid. Beide begrippen erkennen de noodzaak ‘genoeg is genoeg’ te zeggen en een alternatief te creëren voor het onverzadigbare gebruik – en zelfs de verspilling – van energie in onze samenleving.

In 2012 kon onderzoekster Maria Edvardsson geen enkele tekst van de Europese Commissie vinden waarin de begrippen energiezuinigheid of -toereikendheid rechtstreeks aan bod kwamen. Er lijkt weinig veranderd. Wanneer de termen wel opduiken, weerspiegelt het gebruik ervan een verwarring met het begrip energie-efficiëntie.

Het dominante discours rond energiebesparing blijft diep verankerd in het groeiparadigma, waarin technologische innovaties de overhand hebben. Het invloedrijke werk van de Amerikaanse sociale theoreticus Jeremy Rifkin over de ‘derde industriële revolutie’ drukt dit het duidelijkst uit. Volgens zijn visie zullen internettechnologie en hernieuwbare energiebronnen honderden miljoenen mensen in staat stellen hun eigen groene energie te produceren.

Deze gedecentraliseerde infrastructuren zullen onze verouderde systemen gebaseerd op kernenergie, gas en steenkool vervangen. Deze nieuwe wereld van onderling sterk verbonden technologieën zal miljoenen banen creëren, net als ‘talloze nieuwe goederen en diensten’, waardoor de economische groei wordt bestendigd.

In deze context wordt energiebesparing gezien als een mogelijkheid die innovaties bieden om de productiekosten te verlagen en de productie van nieuwe technologieën te versnellen om over te stappen op een koolstofvrije economie. Energie-efficiëntie verlegt de grenzen van de groei en leidt uiteindelijk tot een groter mondiaal energieverbruik. Het is deze redenering die de Franse president Emmanuel Macron ertoe bracht in februari 2022 te verklaren dat, om het energieverbruik van Frankrijk met 40 procent te verminderen, het land moet ‘groeien in soberheid’. Hij stelt dat dit kan worden bereikt ‘zonder zelfvernietiging’, door middel van ‘innovatie [en de] transformatie van onze industriële processen’.

Voor ecologen als Luc Semal betekent dit niet het ontstaan van de samenleving waarvan zij dromen. De energie-efficiëntie die zij nastreven is politiek. Het gaat om de eerlijke verdeling van de inspanningen om energiegebruik te verminderen, niet om de ontwikkeling van technologische innovaties. Voor hen gaat ‘genoeg is genoeg’ over het heroverwegen van de wereldwijde vraag naar energie. Daarbij moeten we ook de economische fundamenten van onze democratieën heroverwegen.

Het ‘natuurlijk contract’

In kapitalistische democratieën is toegang tot energie een recht voor de armsten en een vrijheid voor de rijksten. De inspanningen om deze democratieën groener te maken en dus het wereldwijde energieverbruik te verminderen, leiden bij sommigen tot angst en bij anderen tot het gevoel dat hun vrijheid en manier van leven worden bedreigd. Energiesoberheid vereist dus de herdefiniëring van een sociaal contract waarin we collectief bepalen wat ‘genoeg’ eigenlijk betekent, en waarin eindelijk rekening wordt gehouden met de grenzen van de hulpbronnen. Filosoof Michel Serres noemt dit het ‘natuurlijk contract’.

Het doel is de ongelijkheden te verminderen door het creëren van nieuwe solidariteitsmechanismen die voortkomen uit de schaarste van hulpbronnen. Het doel van een dergelijk beleid is om – op democratische wijze – te anticiperen op wat de econoom Christian Arnsperger en de filosoof Dominique Bourg omschrijven als ‘een gedwongen terugkeer naar soberheid, op een onrechtvaardige en gewelddadige manier die de menselijke waardigheid vernietigt’. Met andere woorden, de toename van energiearmoede tijdens de huidige crisis.

Rantsoenering en collectieve voorziening

De Europese geschiedenis staat bol van voorbeelden van rantsoeneringsbeleid tijdens oorlogen of oliecrises. Regeringen zijn heel goed in staat om drastisch en eerlijk in te grijpen in de markt wanneer dat nodig is. Dit beleid wordt door de bevolking alleen aanvaard als het de armsten rechtvaardigheid en de rijksten zekerheid biedt. In Frankrijk wordt rantsoenering nog steeds geassocieerd met de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen zij werd gebruikt als een instrument van uitputting.

Maar de Franse ervaring met rantsoenering vijfentwintig jaar eerder, tijdens de Eerste Wereldoorlog, laat zien hoe deze ook kan worden gebruikt om sociale onrechtvaardigheid en overconsumptie te bestrijden. In 1915 dreef de oorlog de inflatie op, de prijs van levensmiddelen en kolen steeg. De eerste overheidsmaatregel om dit aan te pakken bestond erin detailhandelaars te verplichten om naast hun eigen prijzen ook de gemiddelde voedselprijzen in de etalages te vermelden. De kosten bleven echter de pan uitrijzen en de spanningen onder de bevolking namen toe.

In reactie daarop besloot de regering in 1916 maximumprijzen vast te stellen, eerst voor suiker en steenkool, en daarna geleidelijk ook voor andere basisproducten. Maar ook dit kon de toenemende ongelijkheid niet beteugelen.

“ In 1917 eisten de Parijzenaars dat de regering steenkool zou rantsoeneren ”

In 1917 eisten de Parijzenaars dat de regering verder zou gaan door steenkool te rantsoeneren. Ondanks het aanvankelijke verzet van de parlementaire meerderheid werd besloten om bij de hogere klassen de aankoop ervan te beperken, zodat iedereen toegang kreeg. Dit politieke besluit viel in goede aarde bij een bevolking die zich niet langer een zeldzaam en te duur geworden hulpbron kon veroorloven. Het is het vermelden waard dat het prijsplafond en het vaststellen van toegestane hoeveelheden door de regering pas in laatste instantie en onder druk van de bevolking tot stand kwamen.

De uitvoering van de kolenrantsoenering vereiste een grote administratieve reorganisatie. Het ministerie van Bewapening besliste over de nationale toewijzing van kolen via het Nationaal Kolenbureau, dat vervolgens de distributie op departementaal niveau organiseerde. Het belangrijkste principe van dit beleid was ‘één vuur per huishouden’, wat uiteraard nadelig was voor de rijken. De kolenvergoeding kon iets worden verhoogd voor grotere huishoudens; dit kwam meestal ten goede aan de arbeidersklasse.

Het politieke getouwtrek in het parlement en de senaat over de invoering van de kolenrantsoenering stelde de belangen van de (meer op het platteland gesitueerde) producenten en eigenaars tegenover die van de (meer stedelijke) consumenten en arbeiders. Uiteindelijk slaagde dit overheidsingrijpen in de markt en de privésfeer erin de sociale spanningen te verminderen en de sociale cohesie tot het einde van de oorlog veilig te stellen.

Rantsoenering was ook een kenmerk van de oliecrises in de jaren zeventig. Toen in 1973 de Jom Kippoer-oorlog uitbrak, legde de OPEC een olie-embargo op aan landen die Israël steunden, waaronder Nederland. Hierdoor verviervoudigden de olieprijzen en moesten de Nederlandse autoriteiten snel handelen.

Vanaf november 1973 mochten personenauto’s niet meer op zondag rijden. In januari 1974 werd deze beperking vervangen door olierantsoenering via een bonnensysteem. Het doel van deze maatregel, die werd gesteund door de oliemaatschappijen en de regering-Den Uyl, was om de vraag te verminderen in overeenstemming met de daling van de invoer, dat wil zeggen met 30 procent. Na een maand werd de invoer hervat en werd de rantsoenering afgeschaft. Vervolgens zette de regering haar energiebesparingsprogramma voort door de snelheid op de wegen te beperken.

De hierboven genoemde historische voorbeelden verschillen in minstens twee opzichten van onze huidige context. Ten eerste is de ecologische crisis niet tijdelijk. Het doel van een soberheidsbeleid zou zijn een ‘nieuwe normaliteit’ in te voeren. En ten tweede is de afhankelijkheid van energie nu groter dan ooit tevoren. Met name olie lijkt in de vervoerssector niet te kunnen worden vervangen zonder ingrijpende veranderingen in de infrastructuur.

Van de energiecrisis naar een ‘nieuwe norm’

Terug naar het heden: door de verstoring van de levering van Russisch gas aan Europa zijn de prijzen dramatisch gestegen. Deze prijsstijgingen hebben vooral de meest kwetsbaren in de samenleving getroffen en hebben de EU-regeringen ertoe gedwongen een reeks veelbesproken noodmaatregelen te nemen: energieprijsplafonds, verlaagde btw-tarieven, superwinstbelastingen, gesubsidieerde sociale tarieven voor gezinnen met lagere en middeninkomens en energietoeslagen voor huishoudens en bedrijven.

De gemene deler van deze maatregelen is dat ze uitsluitend gericht zijn op de prijzen; hoeveelheden en gebruik komen nooit aan bod. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het verwarmen van water voor een douche en voor een privé-zwembad, of tussen een afgelegde kilometer om naar het werk te gaan en een afgelegde kilometer om bezienswaardigheden te bezoeken.

“ Hoe kunnen we rechtvaardigen dat we kilowatturen subsidiëren die nutteloos worden gebruikt? ”

Dit is echter de kern van het probleem. Hoe kunnen we rechtvaardigen dat we kilowatturen subsidiëren die nutteloos of zelfs extravagant worden gebruikt? Hoe kunnen we ermee instemmen collectief te betalen voor bepaalde praktijken die onverenigbaar zijn met onze ecologische verplichtingen?

Een oplossing voor dit probleem is het progressieve energietarief, dat ons helpt een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van gebruik. In dit systeem zijn de eerste verbruikte kilowatturen goedkoop en stijgen de prijzen vervolgens stapsgewijs. Een progressief tarief garandeert dus dat in basisbehoeften wordt voorzien, terwijl grootverbruikers een premie betalen.

Een bekende formule van politicoloog en journalist Paul Ariès vat deze aanpak samen: ‘gratis gebruik en duur misbruik’. Het is geen geheim dat het energieverbruik (en dus de CO2 -uitstoot en andere milieueffecten) toeneemt met het inkomen; een progressief tarief is dus ook een sociaal tarief.

Dit principe kan ook worden toegepast op bedrijven en industrieën op basis van hun ecologische, sociale en economische impact, om onze collectieve kracht om waardig te leven te behouden en te vergroten.

In zijn interviews met mensen die in hun dagelijks leven ongewild te maken hebben met energiesoberheid, ontdekte Luc Semal dat de uitleg van het concept er soms toe leidde dat ze het sociale stigma rond deze kwestie omkeerden: ‘Overconsumptie is het domein van de rijken, terwijl sufficiëntie de deugd van de armsten kan zijn.’

Een nog radicalere manier om energie rechtvaardig te verdelen is via persoonlijke quota. Het systeem van domestic tradable quotas werd voor het eerst voorgesteld door beleidsanalist David Fleming in 1996. Volgens dit voorstel wordt op nationaal niveau een koolstofbudget vastgesteld. Dit wordt vervolgens opgedeeld in individuele emissierechten. Iedereen in een bepaalde samenleving ontvangt de emissierechten die nodig zijn om brandstof of elektriciteit te kopen (naast de normale financiële betaling). De verkoop en aankoop van rechten wordt toegestaan, maar er zouden geen verdere emissierechten worden uitgegeven, wat een herverdelend effect zou hebben.

Er zijn vele varianten van dit idee ontwikkeld, waaronder persoonlijke koolstofhandel, persoonlijke koolstofrechten en handel in emissierechten voor eindgebruikers. Voorstellen voor een dergelijk systeem kregen begin jaren 2000 zelfs aanzienlijke belangstelling van de Britse regering. Tijdens het tumult van de financiële crisis van 2008 verklaarde de Britse regering echter dat het ‘een idee was dat zijn tijd ver vooruit was’ en liet het eenvoudigweg varen.

De glibberige helling van de energiedaling

Paradoxaal genoeg lijkt het erop dat hoe meer energie een samenleving verbruikt, hoe minder mensen zich bewust zijn van het belang van energie om een normaal leven te kunnen leiden. Een doeltreffend rantsoeneringsbeleid is alleen mogelijk als dat rekening houdt met de ervaringen van de groepen voor wie schaarste een dagelijkse realiteit is. Als het niet lukt om eerlijke mechanismen van energierantsoenering (zoals progressieve energietarieven) op te zetten, kan dit leiden tot grootschalige sociale conflicten als gevolg van de tekorten.

In Sobriété energétique, het bespaarplan gemaakt op verzoek van president Macron, vragen de auteurs zich af of onze democratieën wel in staat zijn proactief te kiezen voor energiesoberheid als middel om een ecologische samenleving tot stand te brengen. Maar het is onmiskenbaar dat energie een zaak is van democratisch debat. Zoals milieusociologe Mathilde Szuba schrijft: 'Ondenkbaar? Onhaalbaar? Niet echt, en in feite hebben we het al eerder gedaan.'