In 2014 schreef Annegreet van Bergen het boek Gouden Jaren, dat in Nederland een bestseller werd. De volgende alinea vat niet alleen mooi haar eigen werk samen, maar ook dat van Bradford DeLong, een vooraanstaande Amerikaanse econoom en historicus die topambtenaar bij het ministerie van Financiën in de regering van president Clinton was:
“We zijn rijker geworden dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. Daar staan we lang niet altijd bij stil. Want weelde went. En al helemaal wanneer het geleidelijk is gegaan en we het jarenlang stapje voor stapje steeds beter hebben gekregen. Dan dreigen we te vergeten hoe goed we het in feite hebben. Dat we dat vergeten, komt ongetwijfeld ook doordat we, wanneer we naar alle economendiscussies luisteren, het idee krijgen dat Nederland al jaren tegenslag na tegenslag heeft moeten incasseren. (...) Maar wanneer we ons losmaken van de actuele discussies en van een afstandje naar de wereld om ons heen kijken, beseffen we in welke weelde we leven en zien we dat ons leven compleet anders is geworden dan dat van onze ouders en grootouders.”
DeLongs verhaal over de stijging van de welvaart in zijn magnum opus Slouching towards Utopia begint in 1870 en eindigt in 2010. De keuze van die jaartallen is relevant, en deels polemisch bedoeld. Hij zet zich expliciet af tegen de marxist Eric Hobsbawm, schrijver van het befaamde Age of Extremes: The Short Twentieth Century, 1914–1991, dat in 1994 verscheen en het laatste deel vormt van een geschiedenis die met de Franse Revolutie begint. Voor Hobsbawm is de geschiedenis van de twintigste eeuw een politieke geschiedenis van hete en koude oorlogen en de opkomst van twee ideologieën: het communisme en het fascisme, die een onuitwisbare stempel op deze eeuw hebben gedrukt. Het jaar 1917 staat in Hobsbawms geschiedenis centraal. Het is het jaar van de Russische Revolutie, die miljoenen mensen over de hele wereld inspireerde en voor het eerst een reëel alternatief leek te bieden voor het constant door sociale en economische crises geplaagde kapitalisme. Na de revolutie leken de dagen van het kolonialisme en imperialisme geteld en zag het er even naar uit dat er een maatschappij zou ontstaan waarin de waarden van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid en broederschap – het volle pond zouden krijgen. 1991, het jaar waarin Hobsbawm zijn boek eindigt, staat in het teken van de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De utopie van het communisme liep op een dystopie uit. Welke weg men voortaan ook naar een betere wereld koos, zonder erkenning van de lusten en lasten van ‘vrije markten’ ging het niet.
Utopie binnen handbereik
Precies dat inzicht vormt de kern van DeLongs boek. Voor hem is de twintigste eeuw voor alles een economische eeuw. Na 1870 werd een welvaartsmotor gestart, waarbij de rijkdom geschapen in voorgaande eeuwen compleet in het niet valt. Door de opkomst van het bedrijfslaboratorium, de moderne onderneming en de wereldhandel is de productie van goederen en diensten wereldwijd enorm toegenomen. Er werden niet alleen constant nieuwe uitvindingen gedaan, men vond, zegt DeLong, het uitvinden zelf uit.