Tijdens de conferenties Artists Organisation International in Berlijn in januari van dit jaar en Being Political op Academie Minerva afgelopen mei, spraken beeldend kunstenaars en kunstorganisaties over hun positie in de wereld. Deze politieke kunstenaars zoeken in hun werk de spanning tussen wat Jacques Rancière de autonome en heteronome positie noemt.
Kunstenaars dus, die met het ene been in de kunstwereld staan, en met het andere in de samenleving. Zij verhouden zich meer direct tot de wereld om hen heen dan andere kunstenaars en zijn zich meer bewust van de impact (symbolisch en werkelijk) die zij kunnen hebben op de toeschouwer en daarmee op het politieke krachtenveld dat onze wereld vormgeeft.
Juist omdat impact voor deze kunstenaars van belang is – ze willen echt iets bereiken met hun kunst – zoeken zij een vorm van communicatie die effectief is. Welke strategieën gebruiken deze politiek kunstenaars vanuit hun streven het politieke krachtenveld te bewegen zonder in de val van propaganda en effectbejag te vervallen? In dat laatste geval zou er namelijk eerder sprake zijn van een depolitisering van het publiek, aangezien dat dan in een bepaalde richting wordt gedirigeerd, zonder dat hun kritisch denkvermogen wordt aangesproken.
Over de kop
In het Kinderproject für Syrien van het Zentrum für politische Schönheit (ZPS) zien we hoe de propagandistische beeldtaal gebruikt kan worden. Het project verwijst naar het kindertransport uit 1938, waarin 9354 Joodse kinderen Duitsland konden verlaten om opgevangen te worden in Groot-Brittannië. Het ZPS doet een beroep op de Duitse burger om dan ook nu de opvang van een even zo groot percentage Syrische kinderen mogelijk te maken.
Het project is een combinatie van beeldende interventies in het publieke domein, die zowel verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog als naar politieke acties die tot een daadwerkelijk resultaat willen leiden, namelijk opvang van Syrische kinderen. De acties worden gecombineerd en becommentarieerd via ironisch op te vatten beelden van bijvoorbeeld blije Syrische kinderen die de Duitse minister van Familiezaken bedanken.
Een ander goed voorbeeld van deze ironische mediastrategie is het illegalenformulier van EGBG (Martijn Engelbregt) uit 2003 (Coumans 2010). Het formulier is niet van echt te onderscheiden; het roept mensen op hun illegale medemens aan te geven. Het beeld (ontwerp) zegt: “We leven in een maatschappij waarin het een mogelijkheid is dat de overheid haar burgers vraagt om een ondergedoken persoon aan te geven.” De overheid heeft daarvoor een machtig en dwingend instrument: het formulier.
Het formulier is een programma en werkt als een programma, een script. Engelbregt ontmaskert de code van het programma door het te hypercoderen met een inhoud die overdreven is, die wantrouwen zou moeten wekken. Het is een strategie die de gevestigde geaccepteerde communicatie overneemt, kopieert en over de kop laat gaan. Daarom wordt deze strategie ook wel overidentificatie of subversieve affirmatie genoemd.
Kritische toeschouwer
Alhoewel in het geval van dit illegalenformulier juist het uitblijven van actie beoogd wordt, terwijl het Kindertransport tot actie aan wil zetten, worden in beide gevallen twee verschillende toeschouwers op eenzelfde manier aangesproken: een communicatief naïeve en een zogenaamd meta-talige kritische toeschouwer. De tweede staat op de schouders van de eerste. Waar de eerste toeschouwer de communicatie serieus neemt, daar begrijpt de tweede de knipoog in de communicatie.
Precies in dit onderscheid zit een lastige kwestie. De strategie creëert namelijk een onderscheid tussen mensen die visueel onderlegd zijn, die begrijpen dat een dusdanig actie een kunstactie is, en mensen die dat niet doorhebben: de ‘domme’, naïeve toeschouwer. Deze laatste voelt zich voor de gek gehouden wanneer hij ontdekt dat het hier ‘maar kunst’ is, zeker omdat de artistieke actie niet plaatsvindt binnen een context die hem daarop had kunnen wijzen (het museum), maar in de publieke ruimte, waarin formulieren normaal ook functioneren.
En zelfs wanneer de kritische toeschouwer het uiteindelijk overneemt en door heeft dat er een spel gespeeld wordt, heeft hij zich (even) laten meeslepen door emoties van afschuw, of was hij even geneigd te doen wat van hem gevraagd werd. Het 'hypercodische' beeld speelt op propagandistische wijze in op de gevoelens van de naïeve toeschouwer en verwacht dat de kritische toeschouwer er vervolgens afstand van neemt. Datzelfde gebeurt in de beelden van het ZPS.