Theo Witvliet ging te rade bij een denker uit de vorige eeuw, de joodse filosoof Martin Buber. Nog voor hij een letter van Buber had gelezen, was diens oogopslag hem al vertrouwd, omdat zijn portret in de studeerkamer van Witvliets vader hing. Voor velen die de Tweede Wereldoorlog meemaakte, was Martin Buber de belichaming van humaniteit. De teksten van Buber spreken van ‘ontmoeting’, ‘dialoog’ en ‘vertrouwen’. Bij het (her)lezen kregen die intussen afgesleten begrippen voor Witvliet nieuwe glans. Wat kan het joodse humanisme van Buber vandaag betekenen? Tijd voor een gesprek.
In uw boek spreekt u van een ingrijpende verschuiving van ons mensbeeld en de noodzaak een gemeenschappelijke grond te zoeken in een samenleving waar ‘wij’ en ‘zij’ in allerlei gedaantes tegenover elkaar staan. Wat is er veranderd in ons mensbeeld?
“Te midden van snelle veranderingen in de samenleving en in de wetenschap, bijvoorbeeld rondom mensverbetering, moeten we bepalen wie we (willen) zijn. Ik denk dat vooral de sociale media ons mensbeeld veranderen. Daarbij komt het gebrek aan een duidelijke toekomstvisie. Sinds het wegvallen van het reëel bestaande socialisme is er geen alternatief meer voor de neoliberale globalisering.
Het is geen toeval dat het postmodernisme opkwam in de jaren tachtig, toen het socialisme in feite al geen alternatief meer vormde. We zijn zoveel gaan relativeren dat we weerloos zijn tegen de macht van de markt en de technologie. Nu zien we dat iedereen steeds meer terugvalt op zichzelf en de vertrouwde waarden van het eigen milieu, ook al omdat alles wat je aanpakt steeds gecompliceerder blijkt: hoe breng je nog economische en politieke veranderingen teweeg als alles wereldwijd met elkaar is verknoopt?
Dit heeft voor een defensieve stemming gezorgd waarbij men probeert in het eigen kringetje de dreiging af te weren. “Ik denk dat we in die situatie veel kunnen hebben aan denkers die geprobeerd hebben om de gedachte van het autonome ik te doorbreken, iets wat nog steeds heel erg leeft in partijen als D66 en GroenLinks.”
Wat is het probleem met de ontwikkeling van het individu?
“Er is niets op tegen om jezelf te ontwikkelen, het gaat om de manier waarop. Als je ervan uit gaat dat het ‘ik’ een zelfstandige grootheid is, die kan bestaan zonder enig ander, vergeet je dat je voortdurend gevoed wordt door de anderen om je heen. Dit idee van autonomie versterkt ook weer een ander probleem, namelijk dat mensen steeds meer geneigd zijn zich terug te trekken uit het gesprek. Er worden wel debatten gevoerd waarin standpunten worden verdedigd, maar dat is iets anders dan een open gesprek waaruit je anders te voorschijn kan komen dan je erin ging.
Precies op dit punt kan Martin Buber veel betekenen. Hij werd tijdens de Eerste Wereldoorlog getroffen door de ellende, de radeloosheid en de ontwrichting in alle bij die oorlog betrokken landen. Het veroorzaakte een wending in zijn denken, dat eerst nogal romantisch, idealistisch en mystiek was. Hij stelde vast dat het hele project van de moderniteit gericht was op de individuele ontplooiing, op het ‘ik denk dus ik ben’ et cetera, en dat dit project in de ontwrichting en leegte na 1918 is vastgelopen.
In 1923 publiceerde hij Ik en Jij, waarin hij betoogt dat de relatie voorafgaat aan het individu. Door je omgeving – ouders, zusters, broers – word je je geleidelijk aan bewust van je eigen ik. Een van de bekendste uitspraken uit Bubers boek is: ‘in den beginne is de relatie’. Dat betekent ook dat jouw identiteit zich nooit kan ontwikkelen zonder dialoog met de ander. Daarom noem je de stroming waartoe Buber behoorde de dialogische filosofie.”
Wat betekent dit voor de vraag naar een gemeenschappelijke grond in een tijd van een verschuivend mensbeeld?
“Martin Buber wist het particuliere van zijn eigen traditie te verbinden met een universele visie. Zijn humanisme sloot aan de ene kant aan bij Renaissance, Verlichting en klassieke Oudheid, maar aan de andere kant ook bij het typisch dialogische van de joodse bijbel en stromingen als het chassidisme. Buber had die in zijn jeugd nog net meegemaakt, toen de bloeiperiode allang voorbij was. Het chassidisme leefde van de gesprekken; mensen kwamen van heinde en ver bij een rabbi om raad. Ze kregen dan nooit direct antwoord, maar een verhaal waarmee ze verder konden.
Het humanisme van Buber is universeel – daar ging het hem om – zonder dat het ten koste van de diversiteit gaat. Het trof me dat, hoe uitzichtloos de situatie ook, Buber toch altijd op een uitweg hoopte. Hij leefde tijdens de Shoah, maar toch kon hij niet opgeven dat morgen alles anders zou kunnen zijn. Via het ontdekken van het andere, het onbekende – zo schreef hij over Lao Tse, over een Fins epos – deed hij ontdekkingen over wie hij zelf was, wie wij als Europeanen zijn. Dat is opvallend: Buber startte heel breed. Hij groeide op in de tijd van laatromantiek en oriëntalisme; er was onder kunstenaars en intellectuelen een geweldige behoefte om de nauwe kaders van nationalisme te ontspringen.
Hij schreef zijn boek in een tijd van opkomend nationalisme en antisemitisme en van totalitaire dreiging. In 1938 moest hij, als een van de leiders van het Duitse jodendom, het land ontvluchten, naar Jeruzalem, waar hij overigens zijn hele leven pleitte voor samenwerking tussen Joden en Palestijnen. Door al die contacten en gesprekken met anderen ging hij zich tegelijkertijd steeds meer jood voelen, werd hij zich steeds meer bewust van zijn eigen traditie.