In de afgelopen jaren hebben we een sterke groei gezien van radicaal-rechtse, populistische partijen. Eerst de verkiezing van Donald Trump in de Verenigde Staten, bij de presidentsverkiezingen in Frankrijk haalde Marine Le Pen de tweede ronde, en in Nederland groeide de Partij voor de Vrijheid. Met de voortdurende groei van deze partijen krijgen rechtse partijen een bondgenoot in de Kamer.

Daarmee wordt de ruimte voor links beleid beperkt, of het nu over belastingen of vluchtelingen gaat. Om te begrijpen hoe progressieven deze ontwikkeling moeten keren moeten we begrijpen waar ze vandaan komt. Is het succes van deze partijen het gevolg van economische onzekerheid of van een cultureel onbehagen?

Ik zal deze vraag proberen te beantwoorden aan de hand van een aantal sociaalwetenschappelijke artikelen die de afgelopen jaren zijn verschenen. Ik wil hier deze literatuur verkennen om te zien hoe een progressief antwoord op het rechtspopulisme eruitziet. De literatuur duidt erop dat economische onzekerheid zich maar in beperkte mate direct vertaalt in stemmen op rechts-radicale partijen. Economische factoren spelen wel een rol maar waarschijnlijk in interactie met de culturele context.

Het zijn niet zo zeer de economisch minst fortuinlijken die op rechtspopulistische partijen stemmen maar de groep die haar status door economische en culturele veranderingen hebben zien dalen. Daarom is het aan linkse politiek om de onvrede productief te kanaliseren en te concentreren op economische ongelijkheid en om politieke polarisatie over culturele onderwerpen zoals migratie te voorkomen.

Wat is radicaal-rechts populisme?

Eerst moeten we radicaal-rechts populisme definiëren. Cas Mudde (2007) rekent hiertoe partijen waarvan het gedachtegoed gekenmerkt wordt door drie (deel)ideologieën: populisme, nativisme en autoritarisme. In populisme wordt onderscheid gemaakt tussen een corrupte elite die aan de macht is en een deugdzaam volk dat door de elite de macht ontzegd wordt. Het doel van populisten is om het volk de macht terug te geven.

Radicaal-rechts populisme combineert dit met nativisme en autoritarisme. Nativisme is het geloof dat mensen en ideeën die van buiten de natie komen voren een gevaar voor de natie zijn. Nativisten verzetten zich dus sterk tegen immigratie. Autoritarisme is een gehechtheid aan een strak geordende en hiërarchische samenleving. Rechtspopulistische partijen zijn vaak law-and-order partijen. Tegenwoordig worden veel rechtspopulistische partijen ook gekenmerkt door de opvatting dat hun land geen deel uit zou moeten maken van de Europese Unie (Pirro & Van Kessel 2017).

Ik kijk hier naar een aantal recente studies over de verklaring van de steun voor radicaal-rechts populistische partijen. Veel studies richten zich op een deelaspect van radicaal-rechts populisme, zoals euroscepsis of weerstand tegen immigratie. Het gaat om dezelfde partijen. Als er een categorie partijen onderzocht wordt waar zowel een linkse als een rechtse variant van is – er zijn ook linkse populistische partijen zoals het Spaanse Podemos – beperk ik mij hier tot de resultaten die betrekking hebben op de rechtse partijen.

Waarom stemmen kiezers op radicaal-rechts populistische partijen?

De belangrijkste voorspeller van stemmen op een radicaal-rechts populistische partij zijn opvattingen over zogeheten ‘nieuwe culturele tegenstellingen’, zoals immigratie en de positie van de Islam in de samenleving. Deze onderwerpen zijn in de laatste jaren belangrijker geworden vanwege de mondialisering.

Deze onderwerpen worden de laatste jaren steeds sterker gepolariseerd, waarbij radicaal-rechts populistische partijen aan het ene uiterste staan en Groenen aan de andere kant. Standpunten over immigratie zijn een bijzonder consistente voorspeller voor het stemmen op radicaal-rechts populistische partijen (Rooduijn 2017; Inglehart en Norris 2017).

“ Standpunten over immigratie zijn een bijzonder consistente voorspeller voor het stemmen op radicaal-rechts populistische partijen ”

Lefkofridi et al. (2014) laten zien dat niet alleen de positie van kiezers op deze vraagstukken een belangrijke rol inneemt, maar ook het belang dat ze aan thema’s hechten: mensen met economisch linkse én cultureel conservatieve opvattingen laten zich sturen door de thema’s die ze belangrijk vinden; als ze economische thema’s het belangrijkst vinden, stemmen ze op linkse partijen, hechten ze aan culturele thema’s dan stemmen ze op rechtse partijen.

Náást deze opvattingen speelt economisch welzijn een rol. Zo laat Catherine de Vries (2017) zien wat het effect is van persoonlijke economische tegenslag gedurende de eurozonecrisis op zowel de kans om op eurosceptische partijen te stemmen als op opvattingen over immigratie en Europese integratie. Ze laat zien dat mensen die een economische tegenslag hebben meegemaakt, meer geneigd zijn te stemmen op eurosceptische partijen en vaker afwijzend staan tegenover immigratie en Europese integratie. Echter, de relatie tussen persoonlijke economische situatie en stemmen op rechtse eurosceptische partijen is veel zwakker dan waar het linkse eurosceptische partijen betreft (Hobolt & De Vries 2016).

Een lager opleidingsniveau is ook gerelateerd aan conservatieve opvattingen over immigratie en Europa en het stemmen op partijen die zulke standpunten hebben (Van Elsas 2017; De Vries 2017). Hiervoor zijn economische en culturele verklaringen. Vanuit economisch perspectief is de steun van lager opgeleiden voor rechtspopulisten te begrijpen omdat tegenwoordig opleidingsniveau een goede indicator is van iemands economische positie.

Er wordt daarbij vaak gewezen naar twee ontwikkelingen: arbeidsmigratie en de kenniseconomie. Ten eerste heeft West-Europa in de laatste jaren arbeidsmigratie vanuit Oost-Europa gezien juist voor banen die een lager opleidingsniveau vereisen (Van Elsas 2017). Lager opgeleiden zijn de 'verliezers van globalisering' (Kriesi et al. 2008). In de kenniseconomie wordt opleiding steeds belangrijker voor werkzekerheid.

Er is echter ook een relatie tussen opleidingsniveau en de culturele waarden die mensen belangrijk vinden: onderwijs maakt mensen toleranter en kosmopolitischer, deels omdat het mensen in staat stelt om vraagstukken vanuit verschillende oogpunten te benaderen maar ook omdat het mensen socialiseert in deze waarden. Deze waarden nemen in hedendaags onderwijs een belangrijke plek in. De volgende vraag is dus of opvattingen over immigratie voortkomen uit arbeidsconcurrentie of cultuur.

Wat verklaart opvattingen over immigratie?

Hainmueller en Hiscox (2007) richten zich specifiek op deze vraag. Zij vinden dat lager opgeleiden vaker dan hoger opgeleiden tegenstander zijn van allerlei vormen van immigratie. Het doet er niet toe of het migranten zijn met weinig vaardigheden die concurrenten zouden zijn voor laag opgeleide mensen of migranten met veel vaardigheden, die een concurrent zouden zijn voor hoog opgeleide mensen, noch doet het ertoe of mensen werkloos zijn. Zij concluderen dat in plaats van competitie op de arbeidsmarkt, culturele waarden een negatieve houding ten opzichte van migratie bepalen.

Aarøe en co-auteurs (2017) bieden een niet-economische verklaring voor anti-immigratiesentimenten. Ze tonen aan dat deze samenhangen met de mate waarin mensen gevoelig zijn voor walging. Dat uit zich bijvoorbeeld in hoe vies mensen het vinden als er een kakkerlak over de vloer loopt. Mensen die meer gevoelig zijn voor walging zijn eerder geneigd om zich zorgen te maken over besmetting door ziektekiemen. Dit verklaart mede waarom anti-immigratieretoriek gestoeld op walgelijke metaforen – ‘migranten zijn kakkerlakken’ – zo goed aanslaat.

Ook blijkt uit hun onderzoek dat andere psychologische kenmerken, zoals de veelgebruikte psychologische indicator 'openheid voor nieuwe ervaringen', een verklaring vormen voor anti-immigratiesentimenten.

De belangrijkste voorspeller van stemmen op radicaal-rechts populistische partijen is dus opvattingen over immigranten. Daarnaast spelen opleidingsniveau en persoonlijke economische tegenslag ook een rol. Als we kijken naar opvattingen over immigratie komt opleidingsniveau weer naar voren, maar duidt onderzoek erop dat anti-immigratiesentiment niet voortkomt uit directe arbeidsmarktconcurrentie.

Niet-economische factoren, zoals gevoeligheid voor walging, lijken een belangrijkere rol te spelen. Deze factoren verklaren echter niet waarom radicaal-rechts populistische partijen op zijn gekomen in de laatste tien jaar, een periode van economische crisis.

Waarom zijn radicaal-rechts populistische partijen nu succesvol?

Hernández & Kriesi (2015) zien een sterk effect van de economische crisis op de groei van radicaal-rechts populistische partijen: hoe erger de crisis, hoe meer steun voor deze partijen. De vraag rijst wat de relatie tussen individueel economisch welbevinden, nationale economische omstandigheden en stemmen op radicaal-rechts populistische partijen kan verklaren.

Kyung Joon Han (2016) neemt deze relatie onder de loep. Hij vindt dat hoe groter de ongelijkheid, hoe meer mensen met een laag inkomen op radicaal-rechts populistische partijen stemmen, maar hoe minder vaak mensen met een hoog inkomen op deze partijen stemmen. Gidron en Hall (2017) geven een goede verklaring voor deze relatie. Zij zoeken de verklaring voor het stemmen op radicaal-rechts populistische partijen in veranderingen in sociale status van groepen in westerse samenlevingen.

“ Hun eigenwaarde was vroeger gestoeld op het feit dat ze harde werkers waren waar je op kon rekenen, maar dat is niet meer genoeg ”

Hun centrale idee is dat de groei van de steun voor rechts-populistische partijen gelijkloopt met een daling in subjectieve status van de ‘witte’ arbeidersklasse. Deze daling komt zowel door de verandering van hun economische positie als door de veranderende culturele context. In de huidige kenniseconomie is er veel vraag naar hoger opgeleide werknemers, waardoor werknemers met een lage opleiding banen moeten accepteren met een lager inkomen en minder zekerheid dan voorheen. Hun eigenwaarde was vroeger gestoeld op het feit dat ze harde werkers waren waar je op kon rekenen, maar dat is niet meer genoeg. Tegelijkertijd zijn er veranderende culturele contexten: progressieve culturele waarden, zoals diversiteit, worden steeds sterker benadrukt. In de relatie tussen man en vrouw komt dit het sterkst naar voren: vrouwen nemen een steeds groter deel van de goed betaalde banen in. In deze context verliezen mannen uit de arbeidersklasse dus aan sociale status en vrezen zij verder verval.

De angst voor verder verval is volgens Gidron en Hall (2017) het sterkst onder mensen die zichzelf niet helemaal onderaan de economische ordening zien, maar die daar net boven staan en de angst hebben om verder naar beneden te vallen. Inglehart en Norris (2017) beschrijven deze combinatie van economische en culturele factoren in Amerika: lager opgeleide blanke Amerikanen zien plotseling hoe allerlei groepen vrouwen, maar ook immigranten, 'naar voren dringen' in de rij voor de Amerikaanse droom. Uit verzet hiertegen stemmen ze op een radicaal-rechts populistische kandidaat.

Ook Han (2017) benadrukt de verzwakte sociale status van de arbeidersklasse als een reden waarom mensen met lage inkomens op radicaal-rechts populistische partijen stemmen in samenlevingen met meer ongelijkheid.

Progressieve politiek en statusconcurrentie

Economische tegenspoed zelf speelt maar een beperkte rol in het verklaren waarom mensen juist nu op radicaal-rechts populistische partijen stemmen. Statusconcurrentie, de relatieve positie van kiezers in de sociale ordening die zowel culturele als economische factoren reflecteert, lijkt het meest veelbelovende achterliggende mechanisme te zijn. In de nieuwe kenniseconomie bepaalt opleidingsniveau steeds meer hoe ver je door kan groeien en verwerven bovendien de kinderen en kleinkinderen van gastarbeiders ook een plek in de samenleving. Dat betekent dat de status van de lager opgeleide witte arbeidersklasse relatief daalt.

Wat betekent dit voor progressieve politiek? In de eerste plaats dat als de culturele agenda dominant blijft, het radicaal-rechts populisme alleen maar sterker wordt. Rechts-populisten hebben er baat bij dat de centrale discussie in de politiek over immigratie gaat. Bovendien, als linkse politiek zich vernauwt tot identiteitspolitiek zal de competitie om status die achter de opkomst van het radicaal-rechtse populisme zit alleen maar toenemen.

Het progressieve wereldbeeld – een wereld waarin iedereen, man en vrouw, mensen met en zonder migratieachtergrond, gelijk behandeld wordt – verhoudt zich lastig tot een wereldbeeld waarin relatieve positie en status centraal staan. Een progressieve agenda die beoogt om mensen met een migratieachtergrond en vrouwen een gelijke positie te geven zal de statusconcurrentie alleen maar versterken. Als links het culturele conflict centraal stelt, jaagt ze hiermee lager opgeleiden in de armen van radicaal-rechts populistische partijen.

“ De opdracht voor linkse politiek is om het verhaal in de samenleving te veranderen ”

De opdracht voor linkse politiek is om het verhaal in de samenleving te veranderen. De onvrede die lager opgeleide kiezers voelen heeft zowel economische als culturele wortels. Rechtspopulisme polariseert de culturele gronden. Progressieve politici moeten links-populisme niet schuwen om de maatschappelijke onvrede te kanaliseren in een economisch conflict tussen de allerrijksten en de 99%. Progressieven moeten laten zien dat de grote bedrijven te veel grip hebben op de economie en politiek, en normale burgers te weinig.

Het belangrijkste maatschappelijke conflict om erkenning (en inkomen) is niet tussen mensen met en zonder migratieachtergrond, maar tussen arbeid en kapitaal. Links moet laten zien dat we er allemaal op vooruit kunnen gaan – en niet alleen in inkomen – als we de macht van het grote bedrijfsleven beteugelen. Als linkse partijen van verkiezingen een referendum kunnen maken over economische onderwerpen in plaats van over identiteit, kan links de groep kiezers met conservatieve opvattingen over immigratie voor zich winnen.

Het nieuwe kabinet van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie heeft in die zin de bal voor links op de stip gelegd door belastingverlagingen te beloven om de hoofdkantoren van grote bedrijven naar Nederland te trekken of hier te houden en tegelijkertijd de belastingen op de dagelijkse boodschappen te verhogen. Het is belangrijk dat dit meer is dan een centenkwestie. Dit gaat ook om status: het kabinet vindt het belangrijker om naar de wensen van grote bedrijven te luisteren, en denkt dat ze wensen van burgers in de wind kan slaan.

Maar let wel: economische oplossingen zullen het populisme niet ‘verslaan’. Het gaat deze groep immers niet om hogere lonen, langere werkloosheidsuitkeringen of betaalbare zorg. Het zijn niet de allerarmsten die op radicaal-rechts populistische partijen stemmen maar de groep die daar boven staat en verdere daling in status vreest.

Sterker nog, als het idee is dat zij afhankelijk zouden moeten worden van een government hand-out, dan zal dit alleen nog maar verder afdoen aan het idee dat zij door hard te werken een gezin kunnen onderhouden. Bovendien verandert deze groep niet zomaar van mening over immigratie als zij het economisch beter krijgt. Daarvoor is anti-immigratiesentiment te sterk verbonden met culturele en psychologische factoren.

Literatuur

  • Aarøe, L., M.B. Petersen, & K. Arceneaux (2017) “The Behavioral Immune System Shapes Political Intuitions: Why and How Individual Differences in Disgust Sensitivtiy Underlie Opposition to Immigration.” American Political Science Review 111(2).
  • De Vries, C.E. (2017) “The Cosmopolitan-Parochial Divide: Changing Patterns of Party and Electoral Competition in the Netherlands and Beyond.” Journal of European Public Policy.
  • Gidron, N. & P.A. Hall (2017) “The Politics of Social Status. Economic and Cultural Roots of the Populist Right.” British Journal of Sociology 51.
  • Hainmueller, J. & M.J. Hiscox (2007) “Educated Preferences: Explaining Attitudes Towards Immigration in Europe.” International Organization, 61(2).
  • Han, K.J. (2016) “Income inequality and voting for radical right-wing parties.” Electoral Studies 42.
  • Hernández, E. & H. Kriesi (2016) “The electoral consequences of the financial and economic crisis in Europe.” European Journal of Political Research 55.
  • Hobolt, S.B. & C.E. De Vries (2016) “Turning Against the Union? The Impact of the Crisis on the Eurosceptic Vote in the 2014 European Parliament Elections.” Electoral Studies, 44.
  • Inglehart, R. & P. Norris (2017) “Trump and the Xenophobic Populist Parties: The Silent Revolution in Reverse.” Perspectives on Politics.
  • Kriesi, H., E. Grande, R. Lachat, M. Dolezal, S. Bornschier, & T. Frey (2008) West European Politics in the Age of Globalization. Cambridge: Cambridge University Press.
  • Lefkofridi, Z., M. Wagner, & J.E. Willmann (2014) “Left-Authoritarians and Policy Representation in Western Europe. Electoral Choice across Ideological Dimensions.” West European Politics 37(1).
  • Mudde, C. (2007) Populist radical right parties in Europe. Cambridge: Cambridge University Press.
  • Pirro, A.L.P. & S. Van Kessel (2017) “United in Opposition? The populist radical right’s EU-pessimism in times of crisis.” Journal of European Integration 39(4).
  • Rooduijn, M. (2017) “What unites the voter bases of populist parties? Comparing the electorates of 15 populist parties.” European Political Science Review.
  • Van Elsas (2017) “Appealing to the ‘losers’? The electorates of leftwing and right-wing Eurosceptic parties compared, 1989-2014.” Electoral Studies 44.