Allereerst: de wet Taal en Toegankelijkheid gaat over meer dan alleen de wettelijke vereisten ten aanzien van de taal. In het 86 pagina’s tellende wetsvoorstel en toelichting staan ook bepalingen over toegankelijkheid en capaciteitsbeperking, waaronder het instellen van numeri fixi, vereisten met betrekking tot instellingscollegegelden en wettelijke bepalingen voor het vragen van een eigen bijdrage. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een aantal, volgens het ministerie OCW noodzakelijke actualiseringen gezien het snel veranderende speelveld.

    Tekstballon in de kleuren van de Nederlandse vlag.

    Dat het speelveld verandert, mag duidelijk zijn en is het gevolg van jarenlang beleid om internationalisering te bevorderen. Beleid dat we grotendeels kunnen ondersteunen, mits vergezeld van de juiste randvoorwaarden. Dat was ook de inzet van GroenLinks in dit debat. In onze bijdrage wezen we op de kansen, maar óók op de risico’s. 

    “De reputatie van ons wetenschappelijk onderwijs en onderzoek gaat verder dan ons schaarse oppervlak laat vermoeden. Maar kennis laat zich niet begrenzen door landsgrenzen. Onderzoek vindt niet alleen in Nederland plaats. En vaardigheden worden niet alleen in Nederland aangeleerd. Juist daarom ons onderwijs is gebaat bij een zekere vorm van internationalisering. Het komt niet alleen de kennis en vaardigheden van docenten ten goede, maar ook onze Nederlandse studenten.

    Zij kunnen hierdoor hun taalvaardigheden in de praktijk brengen. Leren hierdoor omgaan met andere culturen, En doen vanwege internationalisering inspiratie op. Inspiratie om anders tegen vraagstukken aan te kijken of om voor een periode in het buitenland te studeren.” Dit waren mijn inleidende woorden.

    Budgetten

    Maar ik merkte ook op dat internationalisering te vaak een instrument is om de budgetten op peil te houden door de eenzijdige focus op studentenaantallen in de bekostiging. Torenhoge collegegelden en instroom van alleen de (internationale) studenten die het kunnen betalen, zijn nu al het gevolg. Bij meer internationalisering dienen de randvoorwaarden dan ook op orde te zijn. En daar gaat het mis.

    We zien dikwijls dat internationale studenten worden binnengehaald, om er pas in Nederland achter te komen dat het vrijwel onmogelijk is betaalde huisvesting te vinden. We merken ook dat goede voornemens om de Nederlandse taal te leren, vaak worden beloond met een forse rekening.

    Het klinkt om die reden wellicht begrijpelijk om dan maar een wettelijke inspanningsverplichting aan instellingen op te leggen [1] om de uitdrukkingsvaardigheden van studenten te bevorderen. Maar deze verplichting kan niet eenzijdig aan hogescholen en universiteiten worden opgelegd zonder aanvullend budget. Helemaal als we in ogenschouw nemen dat de Rijksbijdrage per student flink is gedaald is sinds 2000. Onderwijsinstellingen worden hierdoor met een onmogelijke opgave opgezadeld. Helaas werden onze suggesties om aanvullende maatregelen te nemen of budget vrij te maken, door de minister en coalitiepartijen verworpen.

    Minimumcollegegelden

    Andere overwegingen die meespelen bij onze tegenstem, zitten bij het wettelijk vaststellen van minimumcollegegelden voor studenten uit niet-EER landen. Goed onderwijs en kennisoverdracht zijn namelijk de beste manieren om mensen in ontwikkelingslanden te ondersteunen. Dit speelt nota bene een prominente rol in de ontwikkelingsagenda van minister Kaag, en daarom is het niet uit te leggen dat onderwijsminister Van Engelshoven door het wettelijk vaststellen van minimumtarieven het ook voor onderwijsinstellingen moeilijk maakt om zich specifiek te richten op getalenteerde studenten uit ontwikkelingslanden.

    Naast het gegeven dat een tegenstem op de Wet Taal en Toegankelijkheid voor de GroenLinks-fractie dus meer redenen heeft dan de auteur vermeldt, wil ik hier nog een ander punt niet onbesproken laten.

    Aandacht voor betere lees- en schrijfvaardigheden begint natuurlijk niet op onze universiteiten, maar al voordat kinderen naar de basisschool gaan. In de afgelopen jaren heb ik vaak gepleit voor betere toegang tot goede opvang voor álle kinderen. Omdat spelenderwijs kennismaken met taal, niet mag afhangen van de portemonnee van de ouders. Daarbij houdt het niet op.

    Samen met mijn CDA-collega Harry van der Molen heb ik diverse malen [2] aandacht gevraagd voor het afnemende aantal docenten Nederlands en de daling van het aantal studenten Nederlands. Recent dienden we hierover moties in [3] en over enkele weken stemmen we over een amendement van onze hand waarin we een concrete investering voorstellen voor deze opleidingen. Ook over de dalende leesvaardigheid van pubers vraag ik bij iedere gelegenheid aandacht. In het debat over het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid heb ik onze zorgen uitgebreid gedeeld, mede naar aanleiding van het PISA onderzoek waaruit blijkt dat de vaardigheden van Nederlandse kinderen achteruit gaan.

    Kortom, aandacht voor de Nederlandse taal blijft essentieel en meer inzet is hard nodig. Dit blijf ik niet alleen benadrukken in debatten, we doen ook concrete voorstellen om dit te bevorderen. Maar onze inzet hiervoor is breder, en richt zich op het hele onderwijs.

      Voetnoten

      1. De wet Taal en Toegankelijkheid stelt een nieuw lid 5 voor bij 1.3 van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW)
      2. Zie onder meer de vragen over het bericht ‘Minister laat Neerlandistiek zichzelf redden’ 28 september 2020
      3. https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vkz4bd4zziym en https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/moties/detail?id=2020Z19064&did=2020D41190