In deze beschouwing over het Urgendavonnis ga ik uit van de uitspraak van de Hoge Raad, die in cassatie de rechtsgrondslag van het vonnis van de rechtbank minutieus heeft getoetst.

Urgenda heeft bij de rechter gevorderd de Staat te bevelen de uitstoot van broeikasgassen zodanig te doen beperken dat deze per eind 2020 met 40 procent verminderd zal zijn ten opzichte van 1990, en in ieder geval met minimaal 25 procent.

In hoger beroep heeft het gerechtshof in 2018 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Dat wil zeggen dat een bevel aan de Staat is gegeven om de uitstoot per eind 2020 met minstens 25 procent terug te brengen ten opzichte van 1990.

Als de Hoge Raad het cassatieberoep van de staat verwerpt, geeft hij een motivering die begint met het vaststellen van gevaarlijke klimaatverandering die onder meer is terug te voeren op de uitstoot van CO2. De aansprakelijkheid van de Staat voor het tegengaan van deze klimaatverandering wordt dan gemotiveerd met een beroep op twee artikelen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens:

Art. 2 EVRM beschermt het recht op leven, en art. 8 EVRM het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. Volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verdragsstaat op grond van deze bepalingen verplicht om passende maatregelen te treffen, indien een ‘real and immediate risk’ voor het leven of het welzijn van personen bestaat en de staat daarvan op de hoogte is.

De verplichting om passende maatregelen te treffen geldt ook als het gaat om milieugevaren die grote groepen of de bevolking als geheel bedreigen, en eveneens als de gevaren zich pas op langere termijn kunnen realiseren. De art. 2 en 8 EVRM mogen niet ertoe leiden dat een onmogelijke of onevenredige last op een staat wordt gelegd. Maar die bepalingen verplichten wel tot het treffen van maatregelen die daadwerkelijk geschikt zijn om het dreigende gevaar zoveel als redelijkerwijs mogelijk is af te wenden. Het nationale recht moet volgens art. 13 EVRM een effectief rechtsmiddel bieden om tegen een schending of dreigende schending van de door het EVRM gewaarborgde rechten op te komen. Dat brengt mee dat de nationale rechter moet kunnen voorzien in effectieve rechtsbescherming.

Baken van hoop

De Hoge Raad gaat ook expliciet in op de verhouding van een internationaal probleem en de verantwoordelijkheid van de (individuele) Staat:

Het risico van een gevaarlijke klimaatverandering heeft een mondiaal karakter: de uitstoot van broeikasgassen vindt niet alleen plaats vanaf Nederlands grondgebied, maar wereldwijd. Ook de gevolgen daarvan worden wereldwijd ondervonden.

Nederland is partij bij het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (VN-Klimaatverdrag). Dat verdrag heeft tot doel om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te houden waarop een door menselijk handelen veroorzaakte verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Het verdrag berust op het uitgangspunt dat alle aangesloten landen maatrelen moeten treffen om klimaatverandering te voorkomen, in overeenstemming met ieders specifieke verantwoordelijkheden en mogelijkheden.

Ieder land is dus voor zijn deel verantwoordelijk. Daarom kan het argument dat de eigen uitstoot, op wereldschaal bezien, een relatief geringe omvang heeft en dat een reductie van de eigen uitstoot op wereldschaal slechts een gering effect heeft, een land niet ontslaan van de op hem rustende deelverantwoordelijkheid om maatregelen te nemen. De Staat is dan ook verplicht om, overeenkomstig zijn aandeel, de uitstoot van broeikasgassen vanaf zijn grondgebied te verminderen.

Dat het vonnis in eerste, tweede en derde termijn is uitgesproken en bevestigd, is voor velen een baken van hoop, maar voor anderen juist een schrik gebleken. Tweede Kamerlid Baudet sprak van dikastocratie. Hoewel die kritiek overdreven is – er zijn geen rechters die het land regeren – is het zeker zo dat er de laatste decennia iets verschuift binnen de trias politica. De rechterlijke macht heeft door de toename van mondiale en Europese verdragen, waaraan Nederland zich heeft gebonden, een grotere toetsingsruimte gekregen tegenover de uitvoerende macht, die daardoor in haar vrijheid van doen en laten wordt beperkt.

En dat heeft dus ook een rechtstreeks verband met de mondialisering van allerlei kwesties, zoals de klimaatcrisis. Daarom is het geen toeval dat de klimaatsceptici onder de politici met name te vinden zijn bij de nationalisten en nationaal-populisten. Dit staat hun droom van een sterke staat voor het ‘eigen’ volk lelijk in de weg.

Voor politiek bewuste staatsburgers geeft het Urgendavonnis een heel andere aanwijzing. Het zegt dat een juridische weg, met een mogelijk beroep op de rechter, wel eens productief zou kunnen zijn bij het beschermen van heel veel aards leven tegen vervuiling, verarming en vernietiging. In het geval van Urgenda gaat het om het toepassen en handhaven van mensenrechten. Bij het toekennen van rechten aan natuurlijke grootheden gaat het om het toelaten tot ons rechtssysteem van een nieuw soort rechtspersonen. In de praktijk kunnen dan menselijke rechtspersonen, individuen en organisaties, maar ook nationale staten, komen te staan tegenover dieren en planten en complete ecosystemen als zeeën, gebergten, lagunes en rivieren.

30_31_x_hamer.jpg

Eigendomsrecht

De kapitalistische productiewijze heeft zich ontwikkeld binnen het kader van nationale staten, met een eigen rechtsstelsel. Dat met de industriële revolutie niet alleen de uitbuiting op grote schaal van menselijke arbeid gepaard ging, maar ook die van heel veel natuurlijke grootheden, werd mede mogelijk gemaakt door een juridisch kader, waarin het eigendomsrecht een centrale rol heeft.

Voordat de burgerlijke maatschappij bestond was de privé-eigendom van grond, voor zover aanwezig, een adellijk privilege en zeker niet te koop. Van grootschalige concentratie van productiemiddelen in handen van één persoon was geen sprake, laat staan van de macht over bodemschatten, gewassen, diermassa’s en transportketens. En voor het gerecht verschenen mensen, en zelfs dieren, maar zeker geen rechtspersonen als BV’s en NV’s, zelfs geen verenigingen of coöperaties.

Dat is inmiddels wel anders; terwijl ik dit schrijf lees ik in het Algemeen Dagblad: “Onderzoek leert dat Nederland in 2019 zo’n 12.400 doorstroomvennootschappen telde, met een balanstotaal van ongeveer 4500 miljard euro. Dat is 5,5 keer ons bruto binnenlands product. De Amsterdamse Zuidas plukt daar de vruchten van.”

Al die vennootschappen, die kunnen bestaan dankzij vigerend recht, zijn even zovele juridische schijngestalten van kapitaal. Ze illustreren de wijsheid van Marx, dat heersend recht in de eerste plaats de uitdrukking van de heersende macht is.

“ Rechtspersoonlijkheid hoeft niet per se een economisch belang te dienen ”

De uitvinding van de rechtspersoon maakt het mogelijk om privé-eigendom beschermd te doen groeien. Ze werkt voor klein en groot. De jonge ondernemer kan zijn kapitaaltje in een BV onderbrengen en daar ook de winst van zijn onderneming aan toevoegen. De grootaandeelhouder van een NV kan zijn aandeel laten renderen en zich naar keuze in natura of dividend laten belonen, zonder belasting over inkomen uit arbeid te hoeven betalen.

Dat deze rechtsvorm, waarin grote machten gelijk worden behandeld en beschermd als kwetsbare enkelingen, ook perverse gevolgen heeft, ligt evenzeer voor de hand. Daarvan kunnen bijvoorbeeld Nigeriaanse vissers getuigen, die het al jaren proberen op te nemen tegen Shell. En anders wel de lokale kranten en journalisten in de Verenigde Staten, die na hun onthullingen over medicijnverslaving door Big Pharma werden weggeprocedeerd, nota bene op grond van ‘smaad’ en ‘laster’.

Het goede bericht is: rechtspersoonlijkheid hoeft niet per se een economisch belang te dienen. Ze kan ook dienen voor het behartigen van gezamenlijke culturele belangen of het realiseren van politieke verlangens, zoals de ideële stichting en de politieke partij laten zien. Het voorbeeld van Urgenda, een stichting die namens een niet eens precies bepaald aantal betrokkenen naar de rechter kan stappen, is een mooie illustratie. Bij deze twee soorten van rechtspersonen, de economische soort en de sociale soort, is nu een derde soort in opkomst, de ‘ecologische’ rechtspersoon

Twee voorbeelden

Door verschillende landen als Nieuw-Zeeland en Columbia stromen rivieren, die inmiddels als rechtspersonen zijn aangemerkt. Waar heeft zo’n rivier dan recht op? En wie dwingt dat af?

De Whanganui in Nieuw-Zeeland is de eerste rivier ter wereld met rechtspersoonlijkheid. De grondslag van dit concept komt uit een Maori-Britse overeenkomst, die ruim anderhalve eeuw later tot wetgeving leidde.

Volgens Maori’s kan een rivier geen bezit zijn, maar bezit zij zichzelf. In 2014 heeft Nieuw-Zeeland dit basisconcept erkend. Toen legde dit land het concept in de wet vast. De verantwoordelijke minister Christopher Finlayson verklaarde: The Crown will not own the river bed. The river will own itself. That’s a world-leading innovation for a river system.

In de praktijk wordt de rivier voor de uitoefening van haar rechten vertegenwoordigd door zes ‘voogden’, drie vanuit de plaatselijke Maorigemeenschap en drie vanuit de Staat. Deze hebben tot taak haar gezondheid, welzijn en belangen te dienen. Of ‘rechtspersoonlijkheid’ hier veel anders is dan de metaforische vertaling van een beschermde status, is een open vraag. Wel zeker heeft de Nieuw-Zeelandse staat een juridische vorm gevonden die tegemoet komt aan de historische verbondenheid van de Maorigemeenschappen rond de Whanganui. En van groot belang: de staat doet in dit geval afstand van zijn eigendomsrecht.

Mar Menor in Spanje is een lagune aan de Middellandse Zee, niet ver van Murcia. Het is een fraai natuurgebied, dat helaas door lozing van nitraten en fosfaten wordt bedreigd. In oktober 2019 en augustus 2021 was er massale vissterfte. Onder meer met deze achtergrond werd er een petitie gestart om het gebied te beschermen, die de meer dan zeshonderdduizend vereiste handtekeningen kreeg. Inmiddels heeft het Spaanse Huis van Afgevaardigden het wetsvoorstel geadopteerd dat Mar Menor eigen rechten gaat geven.

Volgens Teresa Vicente, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit van Murcia en presentator van het wetgevingsinitiatief, wordt de lagune officieel beschouwd als een gebied ten dienste van de mensheid. Is de wet eenmaal van kracht, en heeft de lagune rechtspersoonlijkheid, dan “kun je als publiek naar de rechter stappen en uit voorzorg een staking van bedrijfsactiviteit aanvragen”. Aldus een betrokken milieuadvocaat. In de huidige situatie is zo’n actie enkel mogelijk voor NGO’s.

In Nederland wordt het voorbeeld van Mar Menor met interesse gevolgd. De Waddenzee is het aangewezen object om een ‘natuurschap’ te vormen, volgens Tineke Lambooy van Nyenrode Buisiness Universiteit. Actuele aanleiding voor dit idee is de voorgenomen stroomkabel door Schiermonnikoog en de tussenliggende wadplaten van windpark naar vasteland. Zou de Waddenzee ‘eigen rechten’ hebben, die door de nieuwe rechtspersoon ‘Natuurschap Waddenzee’ worden behartigd, dan had volgens Lambooy ex-minister Wiebes “niet zomaar zijn collega’s op de departementen van I&M en LNV kunnen passeren, die de verantwoordelijkheid over de Waddenzee hebben”. Ook de ‘sleuvengravers’ van Schiermonnikoog zouden volgens haar “eerst langs deze organisatie moeten langsgaan, om vergunningen aan te vragen, net als vissers en andere gebruikers”.

Een ander recht

De beweging voor rechten aan de natuur draait politiek-economisch gesproken om een andere productiewijze en ecologisch gesproken om een andere verhouding van de menselijke soort tot haar natuurlijke omgeving. Juridisch gezien zou je kunnen zeggen dat ze om een andere rechtsopvatting draait.

Een houdbare productiewijze zal in hoge mate circulair moeten zijn, weinig delfstoffen vergen, kleinschaliger dan de huidige, beperkter in transport, fossiel- en uitstootvrij en voor de voedselproductie aangewezen op natuur-inclusieve landbouw. Dit zal in veel opzichten een beperking van eigendomsrechten betekenen en waarschijnlijk ook verandering van ondernemingsrecht.

“ We hebben een rechtsopvatting nodig gebaseerd op het bestaansrecht van alle aards leven ”

Willen wij als menselijke soort de ‘zesde massa-extinctie’ nog binnen de perken houden, dan zullen we naast de verandering van de productiewijze snel en drastisch aan biotoopherstel moeten doen, op heel veel plaatsen. In beide gevallen gaat het om de erkenning van de verwoestende invloed van onze hoogontwikkelde levenswijze op de planeet. Positief gezegd hebben we een rechtsopvatting nodig die gebaseerd is op het bestaansrecht van alle aards leven en zijn verschillende biotopen. Laten we dat een natuur-inclusieve rechtsopvatting noemen.

Het verlenen van rechtspersoonlijkheid, met alle mogelijkheden van dien, aan niet-menselijke dieren, bossen, waterpartijen en gebergten, opent ons rechtsbestel voor anderen van wie we afhankelijk zijn. Daar zitten beslist haken en ogen aan. Een paar voor de hand liggende wil ik langslopen.

De nieuwe rechtspersonen kunnen niet zonder menselijke vertegenwoordigers. Wie dat zijn en aan wat voor eisen ze moeten voldoen, moet per geval en langs politieke weg worden bepaald.

De grootheden waar het om gaat in het geval van ecosystemen zijn veranderlijk van karakter. Elke vorm van ingrijpen, of het nu gaat om conservering of herstel, lokt discussie uit over de mate van ‘natuurlijkheid’.

Veel natuurlijke grootheden houden zich niet aan landsgrenzen. De Waddenzee bijvoorbeeld zou in drie landen tezelfdertijd onder gelijke voorwaarden als rechtspersoon moeten worden toegelaten.

Schrikbarende feiten

De juridische weg die met de voorbeelden van Whanganui, Mar Menor en Waddenzee wordt gewezen, werkt alleen in goed functionerende democratische rechtsstaten. Grensoverschrijdend is hij dan bovendien nog afhankelijk van de onderlinge verhoudingen tussen staten. Erg kansrijk lijkt zo’n procedure voor de Nijl bijvoorbeeld niet.

De kwestie van dierenrechten spoort niet altijd met die van ecosystemen. Het verschijnsel ‘invasieve exoot’ leidt al jaren tot een discussie onder ecologen, die allerminst is beslecht.

Hoe dit ook zij, er zit geen goede reden bij om af te zien van ‘rechten voor de natuur.’ Het is minstens een middel om alle schrikbarende feiten op het netvlies te houden die verbonden zijn aan de ontdekking van het Antropoceen.