Bündnis90/Die Grünen werd op 14 mei 1993 opgericht als fusie van twee partijen. Dat waren Die Grünen, die in januari 1980 ontstonden uit een coalitie van verschillende maatschappelijke bewegingen en Bündnis 90, officieel opgericht in september 1991, die voortkwam uit de burgerrechtenbeweging in de voormalige DDR. Als je de oprichters zou willen karakteriseren, dan moet je denken aan mensen met ecologische, sociale en basisdemocratische principes, maar ook met de pretentie een geweldloos en pacifistisch alternatief te bieden voor de gevestigde partijen in de Bondsrepubliek.
In de tijd van de Koude Oorlog behoorden ze, net als de voorgangers van GroenLinks, tot de politieke kern van de vredesbewegingen die zich inzetten tegen kernbewapening en voor het op vreedzame wijze overwinnen van het blokdenken. De verdediging van mensenrechten was het grondprincipe van hun ideeën over buitenlands beleid; bij de activisten van Bündnis 90 was dat zelfs een duidelijk existentiële aangelegenheid. Mensenrechten als uitgangspunt voor buitenlandse politiek was bij beide partijen onomstreden en stond in het centrum van het gedachtegoed.
Drie soorten pacifisme
Na het einde van de Koude Oorlog kwam de wederopstanding van nationalisme met een nieuw type conflicten, die zich niet meer tussen, maar vooral binnen staten afspeelden. Die conflicten gingen gepaard met de vreselijkste schendingen van mensenrechten, tot genocide aan toe. Hierdoor kwam het pacifistische basisprincipe van de partij steeds meer op gespannen voet met de verdediging van mensenrechten. Het pacifisme wijst een gewapende interventie immers principieel af, terwijl de verdediging van de mensenrechten begin jaren negentig wel om zo’n interventie vroeg, gezien de omvang van de opkomende conflicten.
De internationale gemeenschap had aan het begin van de jaren negentig geen overtuigend antwoord op deze conflicten, en bij de Duitse Grünen werd deze verlegenheid zichtbaar in de interne verscheurdheid. Een diepgaande, vaak verbitterde en steeds weer terugkerende strijd over de uitgangspunten voerde de partij vooral in de jaren negentig meermaals aan de rand van de afgrond.
Om de verschillende betogen binnen de partij goed te begrijpen, is het zinvol een blik te werpen op de verschillende kampen bij de Grünen. Volgens de latere groene staatssecretaris voor buitenlandse zaken, Ludger Volmer, is er sprake van drie verschillende stromingen in het groene pacifisme. Hij noemt ze in zijn dissertatie over de moeilijke verhouding van de Grünen tot de buitenlandse politiek.
In de eerste plaats het radicale pacifisme, dat iedere vorm van geweld principieel en onder alle omstandigheden afwijst. Dit zijn de zogenaamde Fundi’s.
Ten tweede het nucleaire pacifisme, dat tegen atoombewaping is, maar conventionele defensie accepteert. Dit zijn de Realo’s. Als derde het politieke pacifisme, dat zich in de linkervleugel van de partij bevindt. Deze stroming streeft naar een wereld zonder wapens, maar is zich er van bewust dat er een lange weg te gaan is met stappen als deëscalatie, integratie, wapenbeheersing en ontwapening. Grof gezegd is deze groep van de Fundi’s opgeschoven naar de Realo’s.
Bosnië 1992
In 1992 gingen er bij de Duitse Grünen voor het eerst stemmen op voor militaire interventie. Het was tijdens de oorlog in Bosnië, toen zowel de Kroatische, maar vooral de Servische troepen de mensenrechten op een vreselijke manier met voeten traden. In het debat dat volgde, zijn twee momenten van bijzonder belang, namelijk de Landenraad van 1993 en het partijcongres van 1999.
Tijdens de Landenraad in Hannover in 1993 kreeg voor het eerst in de geschiedenis van de partij een resolutie voor militair ingrijpen in Bosnië de meerderheid. [De Landenraad is het partijorgaan dat coördineert tussen de partijcongressen van de verschillende deelstaten en de landelijke fractie. Het besluit ondermeer over de politieke richtlijnen voor de afzonderlijke deelstaten.]
De resolutie riep op de burgerbevolking te beschermen tegen de dreiging van genocide. Een groep Realo’s, onder hen vooral oud-leden van de burgerbeweging in de voormalige DDR, was tijdens een reis voor volksvertegenwoordigers diep onder de indruk geraakt van de situatie in Bosnië.
Ook de berichtgeving over verkrachtingskampen, etnische zuiveringen en het systematisch afsnijden van de islamitische burgers van levensmiddelen had zijn effect. De Realo’s verlangden dat de VN krachtiger dan tot dan toe zou optreden om de Bosnische burgerbevolking te beschermen, desnoods met militair geweld.
Er waren ook resoluties die anders van toon waren, maar het feit dat hier een pleidooi werd gevoerd voor geweld, leidde in de partij tot een strijd, die voortaan ook naar buiten toe het beeld zou bepalen.
Vooral de radicale pacifisten, maar ook een groot deel van de politieke pacifisten, waren geschokt over de roep om militair ingrijpen door hun mede-partijleden. Tijdens een extra partijcongres in oktober 1993 werd door een overgrote meerderheid een resolutie aangenomen die de genocide op de Bosnische moslims weliswaar erkende, maar militaire interventie afwees.
Mensenrechten kunnen niet langs militaire weg verworven worden, aldus de resolutie. Dit bracht de gemoederen enigszins tot bedaren. De Realo’s die militair ingrijpen wilden, vormden een kleine minderheid in de partij. Maar ze hadden wel een debat op gang gebracht, dat in de volgende jaren steeds weer opnieuw zou opvlammen.
Srebrenica 1995
Nauwelijks twee jaar later, in de zomer van 1995, vond de massamoord in Srebrenica plaats, die later door de VN als volkerenmoord zou worden erkend. Bosnische Serviërs brachten en masse de mannelijke moslimbevolking om van dit door de VN als Save Area aangeduide gebied. Diep geschokt schreef Joschka Fischer, toen nog fractievoorzitter, een brief aan zijn partij. Hij sprak zich hierin voor het eerst openlijk voor een koerswijziging uit.
De Grünen moesten zich voor het gebruik van militaire middelen inzetten. Er brak opnieuw een heftige strijd uit in de partij, ditmaal over de in Fischers brief vooronderstelde plicht van de internationale gemeenschap tot ingrijpen bij genocide.
Op het volgende partijcongres in Bremen, in de late herfst van dat jaar, waren de tegenstanders van militair ingrijpen nog steeds in de meerderheid. Maar er had zich wel een verschuiving voor gedaan: circa veertig procent van de afgevaardigden waren nu voor een interventie. De invloed van Fischer kan hierbij nauwelijks worden overschat. Zijn brief documenteert de ommezwaai van de meest invloedrijke groene persoonlijkheid op het gebied van buitenlands beleid en misschien wel in de gehele partijgeschiedenis van de Grünen.
Kosovo 1998
We maken nu een sprong naar het jaar 1998: De SPD van Gerhard Schröder won in september de verkiezingen en de eerste rood-groene coalitie ontstond. Joschka Fischer, die na vier jaar fractievoorzitter in de Bondsdag de onbetwiste leider van de Grünen was geworden, werd vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken. Een novum in de geschiedenis van de Bondsrepubliek. In binnen- en buitenland reageerden velen sceptisch: zou Duitsland met een groene minister van Buitenlandse Zaken die bovendien een radicaal links verleden had, nog wel een betrouwbare partner op het internationale toneel blijven?
De eerste proef kwam al voor de coalitiebesprekingen geheel waren afgesloten. Het nog altijd smeulende conflict in het voormalige Joegoslavië vlamde opnieuw op – dit keer in de Servische provincie Kosovo. Net als destijds in Bosnië was er sprake van etnische zuiveringen door Serviërs. Wijs geworden van de ervaringen aan het begin van de jaren negentig, reageerde de internationale gemeenschap deze keer sneller en daadkrachtiger.
Het verhaal is bekend: nadat Rusland met zijn veto de VN Veiligheidsraad had geblokkeerd, vaardigde de NAVO, aanvankelijk zonder VN-mandaat, in oktober 1998 een Activation Order (ActOrd) voor de opperbevelhebber van de NAVO uit. Toen ook deze stok achter de deur tijdens de onderhandelingen met de Servische president Milosevic tot niets leidde, begonnen de NAVOlanden in maart 1999 met bombardementen tegen de Serviërs. Bündnis 90/die Grünen zaten er met hun minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer midden in.
Deze crisis had alles in zich om voor de Grünen een absolute politieke catastrofe te worden. Op het moment van de ActOrd zat de partij nog midden in de coalitiebesprekingen met de SPD. Een afwijzing van een mogelijk militair ingrijpen door de Grünen zou de partij onmiddellijk in een politiek isolement hebben gebracht. De aantredende nieuwe regering, met Gerhard Schröder aan het hoofd, stond onder enorme internationale druk om te laten zien dat ze een betrouwbare bondgenoot was.
Tijdens een in allerijl bijeengeroepen extra zitting van de Bondsdag stemde het parlement voor ActOrd, mét de stemmen van de rood-groene partijen. De al genoemde conflictlijnen in de partij werden bij de stemming opnieuw zichtbaar. Een meerderheid van de groene fractie stemde voor de NAVO-order, maar enkele radicale pacifisten distantieerde zich van het besluit.
Even leek het erop dat ActOrd zijn werk als pressiemiddel had gedaan en dat de pogingen om het conflict te de-escaleren succes hadden, maar een paar maanden later bleek dat dit optimisme niet terecht was geweest. Toen op 24 maart 1999 de eerste gevechtsvliegtuigen van de NAVO opstegen, deed Duitsland met een kleine luchtmachteenheid voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog weer actief aan oorlogshandelingen mee.
Bielefeld 1999
Joschka Fischer domineerde intussen de Grünen, zeker waar het hun buitenlandsbeleid betrof. Hij was partijvoorzitter, Minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier. Hij rechtvaardigde de Duitse houding met een verwijzing naar de Duitse geschiedenis. Het eerder genoemde motto ‘Nooit meer oorlog’, maar ook ‘Nooit meer Auschwitz’, vormde vanaf dit moment het hart van zijn argumentatie. Dit betoog werd vooral beroemd door zijn toespraak op het extra partijcongres in mei1999 in Bielefeld.
De luchtoorlog tegen Servië duurde al bijna twee maanden en Servië had nog altijd niet gecapituleerd. De emoties in de partij bereikten hun kookpunt. Voor de hal in Bielefeld ontstonden opstootjes; er moest een grote politiemacht aan te pas komen om congresgangers te beschermen. Binnen lieten sommige partijleden hun woede tegen de minister van Buitenlandse Zaken de vrije loop door het roepen van leuzen als ‘moordenaars’, ‘oorlogshetzers’ en ‘misdadigers’.
Het linkse dagblad de Taz sprak de volgende dag treffend van ‘grondoorlog in Bielefeld’. De verf-aanval op Joschka Fischer die ik in het begin noemde, vond ook op deze dag plaats. Het maakte de minister woedend en hij was daardoor nog gemotiveerder om zijn toespraak te houden. Na zijn betrokken, hartstochtelijke en emotionele betoog, besloot zijn partij met 444 tegen 318 stemmen om zich achter het voorstel van het partijbestuur te scharen en de NAVO actie tegen Servië te blijven steunen.
Zo mag deze dag met recht het culminatiepunt genoemd worden van de groene debatten over het heikele evenwicht tussen de twee uitgangspunten van de partij. Aan de ene kant de pacifistische traditie, aan de andere kant de verdediging van de mensenrechten. Dit debat over de beginselen werd al jaren gevoerd, maar raakte door de Bosnië-oorlog in een stroomversnelling en leidde tot polarisatie tussen de verschillende stromingen.
De discussie greep diep in in de partij, en werd op verbeten wijze gevoerd. De Grünen werden er bijna door uiteengereten. Maar Joschka Fischer kreeg het voor elkaar, en dat gebeurde ongetwijfeld ook door de grote druk waaronder hij als verantwoordelijk minister stond, dat voor het eerst een meerderheid van de partij op het congres van de Grünen voor een militaire actie stemde.
9/11/2001
De volgende vuurproef voor de rood-groene regering en vooral voor de Grünen volgde een kleine drie jaar later na de aanslagen van elf september 2001. Bondskanselier Schröder sprak onmiddellijk namens de regering en het Duitse volk zijn „onbeperkte solidariteit“ met de Verenigde Staten uit. Daarbij was hij zich er ten volle van bewust welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor Duitse deelname aan een eventuele militaire reactie van Amerika.
Hoewel ook Bündnis 90/Die Grünen achter de solidariteit met de VS stonden, zorgde de door Amerika na 9/11 uitgeroepen oorlog tegen het terrorisme toch voor onrust. De coalitie wankelde toen in de Bondsdag werd gestemd over Duitse deelname aan de Operation Enduring Freedom. Bondskanselier Schröder verlangde een absolute meerderheid en verbond de vertrouwensvraag aan de stemming. Het succes van deze onderneming was bepaald niet verzekerd: binnen de SPD fractie waren er enkele potientiele dissidenten, Bündnis90/Die Grünen waren nog altijd verdeeld over vragen rond deelname aan militaire acties en de coalitie had sowieso al geen al te grote meerderheid in de Bondsdag.
Binnen de groene fractie bleken acht parlementariërs niet bereid Operation Enduring Freedom te steunen. Maar omdat Schröder de vertrouwensvraag op tafel gelegd had, stond deze 'groep van acht' voor de moeilijke opgave een afweging te maken tussen hun eigen geweten en de hogere belangen van de fractie en het kabinet. Pas op het allerlaatste moment kon door overleg binnen de partij met de acht een compromis worden bereikt.
Vier parlementariërs zouden, namens alle acht tegenstanders, tegen deelname aan de operatie stemmen. De vier anderen zouden hun vertrouwen in de Bondskanselier uitspreken. Net als eerder bij de beslissing over de deelname aan de militaire actie in Kosovo, had de wens om de stabiliteit van de regering te waarborgen een grote invloed op het stemgedrag van de parlementariërs.
Het feit dat Bündnis 90/Die Grünen dit aanvaardden en dat ze zich bewust waren van hun rol in de arena van de machtspolitiek, laat zien dat de partij zich tijdens haar eerste regeringsdeelname tot een partij ontwikkelde, waarin Realpolitik een belangrijke rol speelde. Dat blijkt ook uit het partijcongres in Rostock, kort daarna. In tegenstelling tot de „Grondoorlog in Bielefeld“ was dit een tamelijk vreedzame bijeenkomst. Circa zeventig procent van de afgevaardigden steunden het voorstel van het partijbestuur om zich achter de deelname aan Operation Enduring Freedom te stellen.
Een motie van de radicaalpacifisten uit de linkervleugel van de partij haalde niet eens meer de laatste stemronde. De tegenhanger van het voorstel van het partijbestuur was eerder een motie die om een nog uitgesprokener steun voor het ingrijpen in Afghanistan vroeg. Joschka Fischer noemde het partijcongres in Rostock dan ook het „hoogtepunt in de geschiedenis van onze partij wat betreft een realistische groene buitenlandse politiek.“
Ideologische grens
Je zou kunnen zeggen dat de partij in zekere zin vrede had gesloten met de vraag naar de rechtmatigheid van de inzet van militaire middelen bij de verdediging van mensenrechten. Ik zal dat nog kort toelichten aan de hand van twee voorbeelden.
Ten eerste de deelname aan de wederopbouwmissie ISAF, die korte tijd later aan de orde kwam. De Grünen steunden deze missie zonder noemenswaardige interne debatten. Zelfs Hans Christian Ströbele, een van de felste tegenstanders van de inzet van het Duitse leger bij internationale missies, stemde voor. Het tweede voorbeeld is het nieuwe beginselprogramma van de partij, dat een jaar later verscheen en nog altijd geldig is. Hierin nam de partij definitief afstand van een strict pacifisme.
Hoewel mensenrechten en geweldloosheid nog altijd expliciet als grondwaarden voor groene buitenlandse politiek genoemd worden, wordt ook toegegeven dat geweld – binnen de grenzen van de rechtsstaat en het internationaal recht – niet altijd kan worden uitgesloten. Deze toevoeging is een logisch gevolg van de ontwikkeling die de partij in de jaren ervoor had doorgemaakt. In het conflict tussen enerzijds de verdediging van mensenrechten en anderzijds geweldloosheid, stelt de partij een ideologische grens door terroristische geweld en genocide als politieke middelen af te wijzen.
Conclusies
Als we nu, bij wijze van conclusie, deze hele geschiedenis van de Grünen en hun omgang met vrede en veiligheid overzien, springen drie zaken in het oog. Ten eerste: de discussie binnen de groene partij over de spanning tussen de beide basisprincipes mensenrechten en geweldloosheid, verliep in de negentiger jaren en aan het begin van deze eeuw volgens een bepaalde logica, tot openlijke strijd en zelfs lichamelijk geweld aan toe, zoals de gebeurtenissen in Bielefeld in 1999 laten zien.
Deze onenigheid bracht de partij aan de rand van een scheuring. De debatten waren verbeten, maar ook zeer grondig en ze leidden er uiteindelijk toe dat de partij zich aanpaste aan de veranderde kaders en conflictschema's van de wereldpolitiek van vandaag.
Ten tweede: de steun voor militair ingrijpen ging echter steeds gepaard met duidelijke voorwaarden. Net als GroenLinks, zoals Gerrit Pas in zijn boek constateert, accepteren de Grünen geweld alleen, wanneer alle niet-militaire middelen zijn uitgeput. Deze middelen gaan in elk geval voor. Ingrijpen kan alleen als er sprake is van een legitimering door het internationale recht, op basis van het handvest van de Verenigde Naties. Militaire acties moeten plaatsvinden in een multilateraal kader, een duidelijke opzet hebben en door het parlement worden goedgekeurd. De afwijzing door Bündnis 90/Die Grünen van de inval in Irak in 2003 is in overeenstemming met deze voorwaarden.
En tenslotte: de partij neemt het conflict tussen geweldloosheid en de schending van mensenrechten zeer serieus, zoals ze ook in haar beginselprogramma stelt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de jaarlijkse, door de Bondsdag steeds weer verlengde mandaten voor de Operation Enduring Freedom en de ISAF in Afghanistan.
Hoewel de Grünen voor beide operaties carte blanche gaven, zoals bleek op het extra partijcongres uit 2007, werd de interventie zelf niet ter discussie gesteld, ook niet door de kritische basis van de partij, al had de partij toen al weer in de oppositiebankjes plaatsgenomen.
In de context van de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en vlak voordat de Bondsdag zou stemmen over het inzetten van Tornado-gevechtsvliegtuigen in het gebied, werd besloten dat de Duitse bijdrage in Afghanistan niet verder mocht worden gemilitariseerd. Het congres sprak zich ervoor uit het mandaat op den duur om te zetten in een humanitaire interventie in plaats van een militaire. Een volledige en onmiddellijke terugtrekking uit Afghanistan werd echter niet verlangd.
Deze pragmatische en politiek realistische visie van de partij, die vooral aan de dag trad in de periode van de regeringsdeelname van 1998 tot 2005, wordt goed samengevat in een toespraak van Joschka Fischer naar aanleiding van elf september 2001:
„We waren verantwoordelijk en we moesten handelen, juist op dat moment.“
Uit het Duits vertaald door Erica Meijers.