Lechat pleit hierin voor een meertalig Europa: wanneer we elkaar werkelijk willen leren kennen, is Engels als lingua franca volstrekt onvoldoende. Ervaringen met de Europese taalgrenzen leren dat taal nog steeds de voornaamste ingang vormt tot de cultuur van de ander.
Ik ben in 1960 in Eupen geboren, een klein stadje op de grens van België en Duitsland, dat fungeert als hoofdstad van de Duitstalige gemeenschap in België. Er wordt wel beweerd dat deze groep van circa 70.000 personen een van de best beschermde minderheden ter wereld is. Tot 1984 maakte ik er officieel deel van uit, ook al was mijn identiteitskaart in het Frans opgesteld en ook al had ik Eupen in werkelijkheid al in 1972 verlaten, toen ik voor verdere opleiding naar Wallonië en Duitsland vertrok.
Mijn moeder kwam uit het zeer francofiele Luik en mijn vader uit Malmédy, dat net als Eupen tussen 1815 en 1919 deel had uitgemaakt van Pruisen, alvorens het in 1940 door het Derde Rijk opnieuw werd geannexeerd. Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog en de terugkeer van Eupen in de Belgische moederschoot, vestigden mijn ouders zich om puur economische redenen in het stadje. Mijn vader begon er een kleine fabriek voor naaimachinenaalden. Hij werkte met uit Aken afkomstig materiaal, dat net aan de andere kant van de grens bij wijze van herstelbetalingen voor oorlogsschade in beslag genomen was.
Ondanks hun levendige herinneringen aan de Duitse bezetting hebben mijn ouders hun kinderen opgevoed volgens het principe dat ‘je net zoveel keer mens bent als je talen kent’. Wij gingen weliswaar naar Franstalige scholen, maar werden sterk aangemoedigd om Duits te leren, en vervolgens ook Engels, de taal die mijn ouders onder elkaar gebruikten als ze wilden dat niemand ze verstond.
Mijn vader sprak net zo goed Waals als Duits, dat hij voor de oorlog in Malmédy had geleerd. En ook zijn Engels was van een uitstekend niveau, mede dankzij zijn omgang met de Angelsaksische bevrijders. Mijn moeder was iets minder spraakbegaafd, maar deed desalniettemin haar uiterste best om Duits te leren, al was het maar om de politieke betrokkenheid van mijn vader te kunnen ondersteunen. Hun voorbeeld deed goed volgen.
Het stimuleerde ons om talen te durven spreken die we niet werkelijk beheersten, iets wat volgens mij de voorwaarde is om een taal te kunnen leren. Het feit dat we ons in meerdere Europese talen kunnen redden is ons zowel professioneel als emotioneel en zelfs politiek goed van pas gekomen. Dankzij deze meertaligheid hebben we dieper kunnen doordringen in het continent Europa.
Grenzmann
Mijn eerste serieuze baan was redacteur bij de ‘wereldomroep’ van de BRTN in Brussel, de toen nog Belgische Nederlandstalige radio. Voor een Franstalige was mijn Duits nog niet eens zo slecht en ik mocht daarom Duitstalige luisteraars informeren over de Vlaamse gemeenschap in België.
Vervolgens kwam ik bij het persagentschap Belga, op de enige volledig tweetalige redactie van België (Frans-Nederlands). Daar had ik ruim tien jaar de mogelijkheid om mijn Nederlands – de basis bestond uit het rudimentaire Vlaams dat alle Belgen op school leren – te verbeteren en vooral om dagelijks de reactie van mijn Vlaamse collega’s op de ontwikkelingen in België te horen. In die periode had België te maken met bezuinigingen van twee kanten: enerzijds door het Europa van Maastricht en anderzijds door de federalisatie van België.
Als gevolg daarvan ontdekten de Franstalige Belgen dat ze voortaan een minderheid vormden in een land dat ze steeds meer echt als het hunne beschouwden, hoewel een groot deel van hen de taal van de meerderheid van de Belgische bevolking niet kende. Wanneer de Walen weer eens op hoge toon hun liefde voor België verklaarden, zag ik mijn Nederlandstalige collega’s af en toe meewarig glimlachen, en niet zonder reden.
Het belang van taal en cultuur wordt ook vandaag weer fors onderschat : de oorzaken van de crisis zijn niet alleen economisch, ecologisch en sociaal, maar zeker ook democratisch en cultureel. Het gebrek aan politieke legitimatie in Europa is mede debet aan het ontstaan van de crisis en heeft die bovendien nog eens versterkt. Met alleen economische reacties zullen we deze crisis niet overwinnen. Er is een radicale herdefinitie nodig van onze samenlevingen in mondiaal perspectief. En daarbij gaat het om een nieuwe blik op de oude, vertrouwde grenzen.
In 1993 schreef ik mijn eerste artikel in het links intellectuele tijdschrift La Revue Nouvelle, waarin ik de politieke ontwikkelingen in mijn land probeerde te duiden, onder de ronkende titel ‘De Europese bestemming van België ‘. Het was in die tijd niet ongebruikelijk België als metafoor voor Europa voor te stellen, al denk ik vandaag dat Europa beter functioneert dan België. De Europees eenwording werd om verschillende redenen door zowel de Vlamingen als de Walen ondersteund.
Voor de Vlaamse beweging met haar opkomende zelfbewustzijn bood Europa het perspectief dat de Belgische natiestaat op den duur zou kunnen verdwijnen. Het Franstalige links dat de boventoon voerde in Wallonië en Brussel, hoopte daarentegen dat een sociaal Europa een vervanging zou kunnen zijn voor een Belgische verzorgingsstaat die voortdurend aan bezuinigingen onderworpen was als gevolg van de Belgische monetaire unie en het welzijns-chauvinisme van bepaalde Vlaamse nationalisten.
Als journalist van een gerespecteerd en uiteraard ‘objectief’ persagentschap kon ik mij niet onder mijn eigen naam met politieke debatten in het land bemoeien. Als pseudoniem koos ik de naam Simon Grenzmann. Simon is de voornaam van mijn oudste zoon en Grenzmann symboliseerde de houding die ik graag innam : ik wilde midden op de grens tussen verschillende werelden staan en me daar zoveel mogelijk openstellen voor de ander. Ik wilde gezichtspunten uitwisselen, het risico van ontmoeting nemen zonder te denken dat het uitbannen van verschillen alle conflicten doet verdwijnen en – ook al heb ik niet zoveel op met de vaak nogal zoete, engelachtige toon van dit discours – verschillen als rijkdom beschouwen.
Ik volg nog steeds het spoor van Grenzmann, inmiddels als (ondermeer) hoofdredacteur van de Green European Journal, een online magazine dat begin dit jaar van start is gegaan onder de vlag van de Groene Europese Stichting (Green European Foundation), de denktank van de Europese Groene Partij. Via dit tijdschrift willen we een Europees netwerk opbouwen voor de uitwisseling van informatie en opinies in Europa, in het bijzonder binnen de familie van groene partijen en hun sympathisanten.
Voeding geven aan het (ecologische) debat in een opkomende Europese publieke ruimte is van belang, maar belangrijker nog is het om Europeanen toegang te verschaffen tot andere nationale publieke ruimtes. Kort gezegd betekent dit dat we niet zozeer ‘paneuropees’ willen zijn als veelmeer ‘transeuropees’. Net zoals bij het leren van een nieuwe taal moeten we de sprong wagen in andere werelden, en daarbij voorlopig accepteren dat we niet alle nationale politieke gevoeligheden begrijpen en niet alle nuances en finesses van het debat doorgronden. Maar alleen wanneer we bereid zijn om , in ieder geval tijdelijk , ons eigen politieke referentiekader tussen haakjes te zetten, kunnen we werkelijk in de wereld van de ander binnentreden.
De artikelen en – op dit moment helaas nog vooral Engelse – vertalingen in de Green European Journal hebben als eerste doel de gezichtspunten van ‘andere Europeanen’ te leren kennen. We positioneren onszelf in feite permanent ‘op de grens’. Dit verbindingswerk tussen contexten moet natuurlijk wel worden gevoed en ondersteund door de andere activiteiten van de Green European Foundation en van de Groene Europese Partij, om op die manier de samenhang tussen de projecten van Groene Europeanen te versterken.
Radicaal vreemd
Een dergelijke wil tot onderling begrip is niet naïef. We verwachten geen wonderen. In tegendeel, juist het bestaan van onherleidbare verschillen en de weerstand van ondoorlaatbare grenzen voeden ons verlangen om de wereld van de ander te kunnen binnengaan. We zijn ons er zeer wel van bewust dat dit verlangen nooit geheel bevredigd kan worden, omdat het ook het risico in zich draagt dat we onszelf in die ander verliezen. Dat geldt voor politieke ideeën net zo goed als voor talen. In de jaren tachtig noteerde Antoine Berman, de grote Franse specialist op het gebied van vertalen, dat vertalen paradoxaal genoeg zowel onmisbaar als onmogelijk is: „Elke cultuur verzet zich ertegen vertaald te worden, zelfs wanneer ze niet zonder kan”.
We moeten het waagstuk van vreemdelingschap aangaan en de utopie van een volledige overdraagbaarheid van gedachten en gevoelens opgeven. Dit lukt alleen wanneer we elke keer onze aandacht vestigen op het radicaal vreemde van de taal en de wereld van de ander. De algemene verbreiding van het Engels als de lingua franca van Europa brengt het grote gevaar met zich mee dat andere talen niet meer worden geleerd, met name Duits en Frans. De complexe relatie van deze talen vormt een onvervangbare rijkdom voor Europa. Groene partijen zouden van de taalkwestie in Europa een belangrijke inzet voor Europese politiek moeten maken.
Uit het Frans vertaald door Erica Meijers.