Overal in Europa is het pijnlijk duidelijk dat we minder afhankelijk moeten worden van het buitenland voor onze energievoorziening. Na de Russische invasie van Oekraïne zijn de energieprijzen door het dak geschoten. Duurzame energiebronnen dienen zich aan als noodzakelijke vervangers van de Russische olie en gas. In het Europees Parlement is aandacht voor de energietransitie en de omslag naar een meer duurzame economie dan ook een prioriteit van de eerste orde. De energietransitie vergt een verandering van onze gehele economie en het valt te voorspellen dat deze op de arbeidsmarkt tot winnaars én tot verliezers zal leiden. In dit artikel willen we de aandacht vestigen op de noodzaak om de menselijke factor arbeid in deze nieuwe Europese groene en wat ons betreft ook sociale wetgeving, centraal te stellen. Het is evident dat de Europese Unie in dit opzicht voor grote uitdagingen staat ondanks het feit dat al op allerlei niveaus wetgeving wordt ontwikkeld. (1)
Niet alleen een materiële omschakeling
Op het eerste gezicht lijkt de energietransitie vooral een materiële transitie te zijn. Voor de productie van zonnecellen, windmolens, batterijen, (industriële) warmtepompen en elektromotoren - waarvan we op dit moment veronderstellen dat ze de basis gaan vormen van duurzame energie- en transportsystemen – zijn enorme hoeveelheden kritieke materialen nodig. Dit zijn grondstoffen zoals kobalt, lithium en nikkel, die we nu ook al gebruiken, maar waarvan de behoefte exponentieel zal stijgen. Voor steenkool, olie en gas zal er juist steeds minder plaats zijn.
Dit betekent een enorme herstructurering van handelsstromen, het transport en de verwerking van zowel grondstoffen als brandstoffen. Het betekent een enorme veranderingen voor individuele huishoudens, voor het bedrijfsleven, voor de industrie, maar ook voor de transportmiddelen die we gebruiken. Dergelijke diepgaande veranderingen stuiten op weerstand. Veranderen doet pijn als de oude vertrouwde manier van leven verdwijnt en banen en bestaanszekerheid onder druk staan. Niettemin groeit ook het besef onder de bevolking in Europa dat de gevolgen van klimaatverandering hen persoonlijk raken, of zullen gaan raken.
Het is van het grootste belang dat politici een perspectief schetsen van de nieuwe energiewerkelijkheid waar we naartoe willen - of beter gezegd: moeten. Maar het is onvoldoende om bij de schets van toekomstscenario’s alleen te kijken naar de grondstoffen. Het is ook nodig te kijken naar de vraag hoe we de Europese arbeidsmarkt hierbij laten aansluiten. Een instrument dat ons hierbij ter beschikking staat is de wetgeving die arbeiders individueel beschermt (denk aan arbeidstijden, veiligheid op de werkvloer, sociale zekerheid en pensioenen), maar minstens zo belangrijk zijn de politieke keuzes die gemaakt worden bij grootschalige veranderingen die zich op de arbeidsmarkt voltrekken. Door als overheid hierbij verantwoordelijkheid te nemen en de sociale dialoog te ondersteunen, heeft de energietransitie een betere kans van slagen.(2)
Een goed voorbeeld is in dit licht de sluiting van Caterpillar vijf jaar geleden, een belangrijke werkgever in Wallonië waar meer dan 2200 werknemers werden ontslagen. De Federale en Waalse overheid toonden zich solidair met de werknemers en ging samen met de vakbonden in gesprek met de werkgever. Met een succesvolle aanvraag bij het Europees Globalisering Fonds van meer dan vier miljoen euro, dwong de Waalse overheid af dat dit geld ook gebruikt zou worden om de regionale impact van deze ontslagen op te vangen. Er werd hierdoor passend vervangend werk gevonden voor werkenden in die regio; mensen konden een opleiding volgen, een eigen onderneming starten et cetera.