Eervolle vermelding Gaia-essaywedstrijd 2023

Ik ben alles luidde het thema van de Boekenweek dit jaar. In Rotterdam werd een schrijfworkshop georganiseerd met hetzelfde thema. We startten met een simpele opdracht: schrijf op wie je bent en lees het daarna voor. Alle twaalf cursisten, inclusief ikzelf, begonnen ijverig te pennen.

Het resultaat was een reeks aan verhalen en opsommingen van identiteiten, uiterlijke en innerlijke kenmerken: leeftijd, gender, etniciteit, religie, woonplaats, burgerlijke staat, en persoonlijke karakteristieken zoals doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen, of het zijn van een dromer, denker, of doener. Ik ben alles werd zodoende een exercitie waarin we niet meer alles waren. We maakten keuzes. Ik ben een Rotterdammer (dus geen Amsterdammer), ik ben moslim (dus geen atheïst), ik ben een doorzetter (dus ik geef niet snel op).

Dit zijn projecties van een mensbeeld dat onder het kapitalisme van de eenentwintigste eeuw floreert. Kapitalistische ondernemingen pluizen ons uiterlijk, innerlijk en vooral onze zoektocht naar identiteit helemaal uit. Uiterlijk, innerlijk en identiteit worden gecommodificeerd ten behoeve van financiële winst. In het dichtstbijzijnde winkelcentrum kan ik terecht voor haaraccessoires, make-up, acrylnagels, wimperextensies en lip fillers. Voor innerlijke transformatie is er een grandioos aanbod van coaches, zelfhulpboeken en vitamines.

En wat betreft identiteit kun je werkelijk van alles bedenken. Als consument kun je allerlei producten en diensten kopen met de gedachte dat die bij jouw leeftijd, gender, seksuele geaardheid, cultuur of religie horen. Enkele simpele voorbeelden: bij sneakers denk ik aan jongeren, bij herenschoenen aan zakenmannen, bij pumps aan vrouwen en bij hoge glitterhakken aan drag queens.

Identiteit en kapitalisme gaan hand in hand. Grote bedrijven verzamelen data en doen talloze onderzoeken, studies en evaluaties om hun producten en diensten aan een zo groot mogelijke doelgroep aan te kunnen bieden. Ze hebben behoefte aan gestandaardiseerde consumenten van wie de identiteit en bijbehorende voorkeuren vaststaat. Dat maakt het makkelijker om hun producten en diensten te verkopen.

Een mensbeeld gebaseerd op identiteit betekent echter een behoorlijke reducering, en daarmee vervreemding, van onszelf als levende wezens. Mensen zijn veel méér dan de identiteiten die ze voorgeschoteld krijgen in het kapitalistische, neoliberale systeem. We zijn geen statische, stilstaande wezens die aan een bepaalde standaard voldoen. Mensen veranderen voortdurend. Bovendien zijn we onlosmakelijk verbonden met onze omgeving.

Het visuele is dominant

Om dit te illustreren begin ik bij de systeemtheorie zoals aangehaald in het boek Donuteconomie van Kate Raworth. De donuteconomie is een alternatief economisch model met een brede doelstelling: het voorzien in de mensenrechten van ieder mens, binnen de mogelijkheden van onze levenwekkende planeet. Daarbij voert Raworth de systeemtheorie op als beginpunt om de dynamiek van een economie te snappen. Diezelfde theorie kunnen we ook gebruiken om de mens beter te begrijpen. De mens in zijn leefomgeving kan namelijk ook als een systeem worden gezien.

De leefomgeving beïnvloedt het gedrag en het welzijn van de mens. De mens reageert voortdurend op prikkels uit de omgeving. Daglicht geeft ons energie en beïnvloedt ons humeur. Warmte zorgt ervoor dat we gaan zweten, bij kou rillen we. Denk ook aan voeding: de instroom is wat je eet, de uitstroom is de energie die vrijkomt zodra koolhydraten, vetten en eiwitten in het lichaam worden afgebroken. Je bent wat je eet! Toch zien we voeding, of in bredere zin de leefomgeving, niet als onderdeel van onszelf of van ons systeem. Waarom eigenlijk niet?

Het antwoord heeft te maken met de manier waarop we zintuiglijk waarnemen. Dit wordt met name bepaald door dat wat we zien. In pre-industriële samenlevingen was er meer variatie tussen de zintuigen. In sommige gemeenschappen was juist geur of geluid dominant in de taal en in de waarneming.

Iemand plukt een appel uit een boom.
Foto: Øyvind Holmstad. CC BY-SA 2.0

Tegenwoordig is dat anders. Het visuele is door het kapitalisme dominant gemaakt in de menselijke cognitie: om producten en diensten te verkopen, is het belangrijk dat consumenten het product of de dienst zien (online of in de winkel). Andere zintuigen zijn doorgaans minder relevant in onze overweging om wel of niet iets te kopen. Producten en diensten moeten visueel aantrekkelijk zijn. Denk aan appels: die worden in een zuurstofvrije koeling bewaard, zodat ze er perfect uitzien wanneer ze in de supermarkt belanden. Glanzend, geelgroen met een rode blos. Alsof ze net zijn geplukt.

Doordat het visuele dominant is geworden, is het beeld ontstaan van de mens die losstaat van de natuur en zijn omgeving. Andere zintuiglijke waarnemingen, zoals geur, geluid, textuur en beweging, maken het namelijk veel moeilijker om dat onderscheid te maken. Laten we de appel weer als voorbeeld nemen. Ik zie een appel. In mijn waarneming is er geen verbinding tussen mij en de appel. Dat verandert als ik die eet. Ik proef een stevige, sappige beet met een zoetzure smaak. Na een aantal happen raakt mijn maag gevuld en voel ik mij een stuk beter. Ik kan de appel als een deel van mijzelf ervaren, mits ik die met mijn andere zintuigen waarneem.

In het boek Being alive wijst de antropoloog Tim Ingold op deze link tussen onze zintuigelijke waarnemingen en de manier waarop we verstrengeld zijn met de omgeving. Zijn werk is een poging om de dichotomie tussen mens en natuur te verwerpen en om de mens te plaatsen in het continuüm van de leefwereld. Die leefwereld is het best te vergelijken met een gigantisch, evoluerend tapijt dat gewoven wordt door alle bewegingen en interacties van mensen en niet-mensen. Dit tapijt is onze wereld.

Waarom is dit relevant voor de donuteconomie? In haar boek besteedt Kate Raworth terecht aandacht aan de menselijke natuur. Het mensbeeld van de rationele homo economicus moet plaatsmaken voor dat van sociaal aanpasbare mensen die afhankelijk zijn van de levende planeet, stelt Raworth. Daarin maakt ze echter nog steeds een onderscheid tussen de mens en de planeet. Ook dit is het resultaat van visueel denken.

Ik ben alles

De dominantie van visualisatie en het bijbehorende onderscheid tussen mens en planeet vormen een barrière om overschrijding van de planetaire grenzen tegen te gaan. Het is weliswaar te danken aan onderzoeksrapporten die het gevaar visualiseren (zoals in het recente IPCC-rapport) dat we een beeld hebben van hoe de planeet ervoor staat. Maar in het dagelijks leven van welvarende landen zoals Nederland is de geleidelijke overschrijding van het ecologisch plafond een onzichtbaar fenomeen. Hoe creëer je dan urgentie om onder het plafond te blijven?

Die urgentie ontstaat wanneer we erkennen dat de mens een sociaalecologisch wezen is. De mens staat niet los van zijn leefomgeving, maar is er inherent mee verbonden. Die verbondenheid kan zintuiglijk worden waargenomen, mits het visuele niet dominant is. De nadruk ligt op de relatie en interactie. Op vervaagde grenzen tussen mensen en de leefomgeving. Wat hieruit volgt is dat het leven niet vastgepind kan worden of gereduceerd kan worden tot dingen of identiteiten, zoals het kapitalisme beoogt. In de donuteconomie draait het om sociale en ecologische relaties.

Vanuit die gedachte zal er meer aandacht zijn voor het menselijk welzijn en het ecologische plafond. Het bevordert het gemeenschappelijke besef dat de mens in gevaar komt wanneer het sociaal fundament ontbreekt of de leefomgeving wordt aangetast. Nederlandse politici en beleidsmakers die pogen een donuteconomie te realiseren, doen er daarom goed aan dit beeld van de mens als sociaalecologisch wezen centraal te stellen. Hieronder volgen voorbeelden van de implicaties hiervan op het niveau van het Koninkrijk, op landelijk niveau, en op regionaal of lokaal niveau.

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn ‘bijzondere gemeenten’ van Nederland. De Caribische eilanden bevinden zich in de frontline wat betreft planetaire overschrijding van het ecologisch plafond: droogte, hevige regenval en overstromingen, koraalverbleking, overlast van sargassum (drijvend zeewier) en hevige orkanen zijn uitdagingen waar de eilanden nu al mee kampen.

De onderlinge samenwerking tussen de Caribische landen en Europees Nederland verloopt moeizaam en de solidariteit is ver te zoeken. Op de verschillende ministeries in Nederland wordt vaak eerst beleid gemaakt voor Europees Nederland en pas daarna bekeken wat dit beleid voor Caribisch Nederland betekent.

Ook hierin schuilt een visuele bias: wanneer er over het Koninkrijk wordt gesproken, denk je al snel aan een kaart die de geografische afstand tussen hier en daar toont. Voeg daaraan het stereotype van verschil in huidskleur toe (dat alleen visueel kan worden waargenomen) en de afstand wordt nog groter. Geluiden, geur, gevoel en beweging zijn wederom ondergeschikt. Terwijl die juist voor solidariteit kunnen zorgen. Het gevoel van dorst of een rammelende, lege maag zal aan weerszijden van de oceaan niet van elkaar verschillen.

De geluiden van de overstromingen in Limburg waren vergelijkbaar met die van Bonaire. Aardbevingen worden op eenzelfde manier gevoeld in Groningen, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De effecten van fijnstof en ultrafijnstof op de longen van bewoners vlakbij industrieën, luchthavens en vuilnisbelten zullen hetzelfde zijn. Erkenning van deze overeenkomsten kan leiden tot meer draagvlak en urgentie om een veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid in het hele Koninkrijk te creëren.

Een tweede voorbeeld is op landelijk niveau. In het recent verschenen Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Klimaat wordt herhaaldelijk gesproken over het risico van ‘weglekeffecten’, waarbij activiteiten zich verplaatsen naar andere landen, omdat nationaal beleid inzake het normeren of beprijzen van emissies verder gaat dan mondiaal of EU-beleid.

De vraag die vervolgens wordt gesteld is: hoe werkt dit uit op de Nederlandse economie, op de toegevoegde waarde, het bbp en de werkgelegenheid? Ook hier zien we beleidsmakers die visueel denken met een geografische kaart en de eventuele verplaatsing van activiteiten over landsgrenzen heen beoordelen met argumenten die zich richten op de toekomstbestendigheid van de Nederlandse economie.

Als het beeld van de mens als sociaalecologisch wezen onder beleidsmakers gemeengoed zou zijn, dan zouden er andere vragen zijn gesteld, bijvoorbeeld: wat betekent het innemen van een voortrekkersrol op dit beleidsterrein voor het mondiale, sociaalecologische systeem?

Tot slot, op lokaal niveau kunnen mensen hun leefomgeving ervaren als onderdeel van zichzelf. Dat kan op talloze manieren door politici en beleidsmakers gestimuleerd worden. Bijvoorbeeld door de ruimtelijke inrichting van een gebied, door specifiek onderwijs-, kunst- en cultuurbeleid en door het faciliteren van activiteiten die de zintuigen prikkelen. Denk aan het vergroenen van de omgeving, aan het creëren van sociale ontmoetingsplekken, het beschikbaar stellen van grond om voedsel te verbouwen, of het voorwaardelijk aanbieden van gratis openbaar vervoer naar kust- en natuurgebieden.

De volgende keer dat ik meedoe aan een schrijfoefening waarbij gevraagd wordt wie ik ben, dan is mijn antwoord: ik ben alles. Ik ben de relatie en interactie met mijn omgeving, ik ben sociaal en ik ben ecologisch, ik ben beweging en verandering. Ons zelfbeeld zou zich niet moeten beperken tot uiterlijk, innerlijk en identiteit. In de ruimte binnen de donut zal de mens alles kunnen zijn.

Teaser-banner-essaywedstrijd-Raworth

Dit essay kreeg een eervolle vermelding van de jury van de Gaia-essaywedstrijd 2023.