Essay
Nee tegen Bietsuiker,
Koop Rietsuiker,
Hulp én Handel
Dat stond er op de spandoeken waarmee ze vanaf Malieveld richting het Binnenhof togen. Op foto’s van de demonstraties zie ik mannen en vrouwen in dikke jassen. De hemel was bewolkt, het was waterkoud, maar de activisten straalden van opwinding. Die dag, op 3 december 1968, boden ze premier Den Uyl een hart van rietsuiker aan. Dat was de eerste stap. De ogen van mijn goede vriend Hans Beerends glinsteren wanneer hij me aan de hand van zijn fotoboek over de geschiedenis van de wereldwinkels vertelt.
Geen van hen was ooit buiten Europa geweest, de beelden van verre oorden en kleine rietsuikerboeren bereikten hen enkel in het zwart en wit. Maar honger hadden ze allemaal gekend.
In de winter van 1944 braken ze hun nagels in bevroren tuingrond, waar ze zochten naar knollen en bloembollen, in de hoop hun schreeuwende maag te kunnen vullen. In dat hongerjaar droomden ze niet meer over de toekomst, hun fantasie reikte niet verder dan beelden van borden met gehaktballetjes met jus. Eén keer in de maand aten ze aardappels met schillen van de stichting HOKAM, Help Onze Kinderen Aan Maaltijden.
Zo leerden ze al jong dat honger de mens tot dwaasheid kan drijven, dat een lege maag hem ontvankelijk maakt voor een boterham van het kwaad. Aan het einde van het hongerjaar leerden ze ook dat honger man-made was: de bevrijding was nog maar net getekend of de zakken erwtenmeel en de blikken jodenkoeken vielen zomaar uit de hemel. Een cadeautje van de bevrijders. Binnen een week had iedereen in Nederland weer fatsoenlijk te eten. Het werd de activisten die toen nog kinderen waren plotsklaps duidelijk: honger was een oorlogsstrategie, de mens maakte honger om zijn vijand uit te schakelen, om zijn macht te doen gelden.
Toen hen jaren later het nieuws bereikte van een hongersnood in India, stonden ze allemaal versteld. Dat honger ook plaatsvond in landen waar geen oorlog was, op plekken waar je zo met een vrachtwagen heen kon rijden - onder boeren nota bene - was voor hen onvoorstelbaar. Hier moest een onzichtbare macht zich doen willen gelden.
De Nederlandse activist Piet Reckman ontmaskerde het mysterie. In Zuid-Amerika leden duizenden boeren honger omdat Europa weigerde hun rietsuiker af te nemen, beschreef hij in zijn boek Riet, het verhaal van de suiker. Europa hief importtarieven en verstrekte zoveel subsidie aan haar eigen boeren die suikerbieten teelden; daar konden de Braziliaanse boeren nooit tegenop concurreren.
De armoede van boeren wereldwijd was een gevolg van een bewuste poging van het Westen om goedkope producten uit wat toen nog de Derde Wereld heette, te boycotten ten bate van eigen industrie en landbouw.
Reckman startte een actie en begon met de verkoop van rietsuiker. Wie tegen deze uitbuiting was, kocht rietsuiker en geen bietsuiker. Suiker werd daarmee een middel om een politieke strijd te ontketenen.
Meer dan suiker
Al gauw ging het om meer dan suiker: ook op koffie, thee, cacao en tabak werden invoertarieven geheven. De actievoerders richtten winkels op waar ze deze producten verkochten met een premie erbovenop. Vanuit kraakpanden, zolderkamers en gemeentehuizen brachten ze hun waar aan de gewone man. Maar meer dan verkooppunten waren de winkels activistische salons: hier troffen de actievoerders elkaar, bedachten ze politieke acties en wierven ze nieuwe strijders.
En wat ze verkochten was niet alleen maar een eerlijk product; ze verkochten een manifest. Het pakje suiker of koffie was de ‘openingszin’; wat volgde was een uitgebreid verhaal over discriminerende invoerbelemmeringen en de landbouwsubsidies.
Klanten verlieten de winkel niet zonder geïnformeerd te zijn over de kap van de tropische bossen door grote soja-exporteurs en over de mensen en dieren die verdreven werden voor de aanleg van bananenplantages. Ze zouden nooit meer bietsuiker door hun thee roeren kunnen zonder te denken: ‘Gets, wat is het toch erg dat de boeren in Brazilië honger lijden.’
Kortom, consumptie werd aangegrepen om de nietsvermoedende burger erop te wijzen dat honger een gevolg was van politieke keuzes. Het doel van de activisten was om draagvlak te creëren voor het afschaffen van tariefmuren en de consument deelgenoot te maken van de strijd voor een eerlijk handelssysteem.
Het extra geld dat betaald werd voor de solidaire producten was dan ook niet bedoeld voor de boeren: het werd gedoneerd aan actiegroepen die streden voor politieke rechtvaardigheid ter plekke. De activisten onderhielden nauwe banden met de volksbeweging voor de bevrijding van Angola, de studentenbewegingen in Brazilië en de revolutionaire linkse beweging in Chili.
Geen tijd meer
Maar ergens in de jaren tachtig vond een omslag plaats. Niet in de situatie van die boeren; die werden nog steeds uitgebuit. Ook niet in de ongelijke handelsrelaties - het Westen bouwde gestaag door aan haar tariefmuren. Nee, het had te maken met de consument: die had geen tijd meer voor de lange verhalen van de wereldwinkelverkopers. Bovendien wilde ze dat haar bestede gulden direct impact zou hebben op de levens van de boeren.
Waar kwam het door? Geloofden de consumenten niet meer in de slagkracht van de bevrijdingsbewegingen? Of hadden ze de hoop verloren dat een eerlijk handelssysteem tot stand zou komen via de politiek? De Franse filosoof Jean-François Lyotard duidde het als het einde van de Grote Verhalen.
In plaats van één groot richtinggevend verhaal zag Lyotard een mozaïek van micro-verhalen, kleine visies op het bestaan van de mens. De mens geloofde niet langer in de vooruitgang door klassenstrijd. Welvaartsstaten werden in rap tempo afgebroken en legden bergen aan verantwoordelijkheid op ieders bordje. De burger greep terug naar veranderingen die binnen haar macht lagen.