De zestienjarige Anna K. uit Finland is een typische Europese modeconsument. Zoals veel tieners doet ze niets liever dan haar garderobe regelmatig uitbreiden met hippe streetwear en gloednieuwe accessoires. Als middelbare scholier met een kleine beurs geeft ze de voorkeur aan goedkope merken, gaat ze zich in de winteropruiming te buiten aan koopjes, en trakteert ze zichzelf regelmatig op impulsaankopen die ze misschien maar één keer draagt.

Natuurlijk, Anna ziet er hip uit in haar T-shirt met glitters, skinny jeans en gladiatorsandalen met dikke zolen. Maar dat hippe uiterlijk heeft een prijskaartje dat de aarde zich niet langer kan veroorloven.

Om Anna’s katoenen T-shirt maar eens te noemen, waaraan bijna drieduizend liter water is verspild voordat het ook maar een wasmachine vanbinnen zag. Het T-shirt laat ook nog een giftig spoor achter.

Ruwweg drie procent van alle landbouwgrond die de wereld rijk is, wordt beplant met katoen, terwijl het verbouwen van katoen zestien procent van het gebruik van insecticiden en zeven procent van alle onkruidverdelgers voor zijn rekening neemt. Biologische katoen – hoewel ook die veel water verbruikt – is een duurzamer alternatief, maar op dit moment beslaat het maar een procent van de jaarlijkse katoenopbrengst.

Giftige cocktail

De glimmende print op Anna’s T-shirt valt om twee redenen op: hij geeft haar uiterlijk iets opzichtigs, maar bovendien duidt hij op de aanwezigheid van giftige ftalaten. Ook de indigo-kleurstof is een giftige cocktail. De felle kleuren en aantrekkelijke patronen die op tal van kleding prijken, kunnen alleen worden verkregen met zware metalen zoals koper, arseen en lood, tezamen met gevaarlijke chemicaliën als nonylfenolethoxylaten (NPE’s).

De textielindustrie behoort tot de grootste vervuilers van drinkwater ter wereld, waarbij het verven en de bewerking van textiel twintig procent van alle industriële watervervuiling voor zijn rekening neemt. Ondanks initiatieven als de Detox-campagne van Greenpeace, waarbij druk werd uitgeoefend op de textielreuzen om over te gaan op nul uitstoot van gevaarlijke chemicaliën, gaat de toepassing van giftige bestanddelen bij gebrek aan wereldwijde strenge regels gewoon door.

Dat brengt ons bij het Made in Bangladesh-merkje op Anna’s goedkope skinny jeans. Veel textielbedrijven hebben hun productie verplaatst naar fabrieken in ontwikkelingslanden, die het niet zo nauw nemen met milieuregels. Gevaarlijke chemicaliën worden vaak onbehandeld op open water geloosd, waar ze het grondwater besmetten met milieuverontreinigende stoffen die niet-afbreekbaar zijn, kanker kunnen verwekken of de menselijke hormoonhuishouding kunnen verstoren.

    “ Een van de grootste vervuilers van drinkwater ter wereld: de textielindustrie ”

    Daarnaast zijn lagelonenlanden berucht om het schenden van het arbeidsrecht. Naar schatting vervaardigen ieder jaar veertig miljoen mensen 150 miljard kledingstukken in 250.000 fabrieken en modeateliers, waar talloze arbeiders fundamentele rechten, een eerlijk loon en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden wordt ontzegd.

    Onveilige werkomstandigheden zijn wijdverbreid in de bedrijfstak, ook na incidenten als de Rana Plaza-ramp in Bangladesh in 2013 waar meer dan duizend werknemers om het leven kwamen toen het gebouw instortte. En hoewel een Made in Europe-merkje misschien wijst op betere arbeidsomstandigheden, worden veel textielarbeiders in Oost- en Zuidoost-Europa eveneens geconfronteerd met armoede, gevaarlijke arbeidsomstandigheden en vormen van uitbuiting, zoals verplicht overwerken.

    Aangezien textielfabrieken zich doorgaans op grote afstand bevinden van de welvarende consumentenmarkten, reist veel kleding over enorme afstanden op olieslurpende, CO2-uitstotende schepen, vliegtuigen en vrachtwagens. Anna’s skinny jeans hebben de halve wereld gezien, van Bangladesh naar Finland, zo’n 6000 kilometer verderop. Toch kost deze reis belachelijk weinig – ruwweg twintig cent.

    Veel kleding wordt in het ene land ontworpen, in het andere geweven, in weer een ander land genaaid en afgewerkt, om te eindigen in een verre winkel - een spoor van vuile transportemissies achterlatend. En aan het einde van de reis wordt een kledingstuk dat duizenden kilometers heeft afgelegd misschien niet eens verkocht, maar versnipperd of verbrand als onverkoopbaar overschot.

    Zeeën van vuile was

    Anna’s strakke spijkerbroek levert nog een ander probleem op: hij is gemaakt van polyester, een aardolieproduct. Synthetische stoffen zoals polyester moeten vaker worden gewassen dan natuurlijke vezels. Je kunt stank verspreidende bacteriën niet blijer maken dan met een bezweet polyester kledingstuk. Maar wanneer polyester in de wasmachine wordt gewassen, heeft dat een ander ernstig mondiaal probleem tot gevolg: de vervuiling van de oceanen met microplastics.

    Polyester, nylon en acrylstoffen zijn allemaal vormen van plastic. Elke keer dat ze worden gewassen, komen er deeltjes in het milieu: bij elke wasbeurt naar schatting honderdduizenden vezels. Die vezels gaan door rioolwaterzuiveringsinstallaties heen, worden geloosd op open water en komen uiteindelijk in zeeën en oceanen terecht. Daar krijgen zeedieren ze binnen, waardoor ze in de voedselketen belanden. Microscopisch kleine deeltjes van Anna’s uit aardolie vervaardigde jeans eindigen in die heerlijke moot gegrilde zalm op jouw bord.

      “ Microscopisch kleine deeltjes van Anna’s polyester jeans eindigen in die heerlijke moot zalm op jouw bord ”

      Ten slotte komen Anna’s enkels wel mooi uit in die hippe sandalen, maar laten ze een bedenkelijke voetafdruk na. Gemiddeld levert de productie van een schoen veertien kilo CO2 op. Met vijftien miljard schoenen elk jaar draagt de schoenindustrie substantieel bij aan een van de grootste uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet: klimaatverandering. De textielindustrie stoot 1,7 miljard ton broeikasgassen uit op jaarbasis – hoger dan de uitstoot van de internationale lucht- en scheepvaart bij elkaar.

      Afgedankte schoenen belanden veel vaker in de afvalverbrandingsoven dan dat ze gerecycled worden. En de bergen afdankertjes groeien jaar na jaar. Als Anna haar goedkope T-shirt vijf keer heeft gewassen, heeft het zijn pasvorm en kleur verloren. Ze heeft het al in de vuilnisbak gegooid en gaat al weer op jacht naar nieuwe koopjes: 75 procent van de kleding gaat tegen afbraakprijzen over de toonbank.

      Omdat consumenten minder tijd en meer geld tot hun beschikking hebben dan vroegere generaties, is het goedkoper en gemakkelijker om iets nieuws te kopen dan om een kapot kledingstuk te laten repareren.

      Weeffoutje: minder betekent meer

      Voor minder dan veertig euro stak Anna zich in het nieuw. Als je kijkt naar de ethische en milieuaspecten, was het prijskaartje oneindig veel hoger. Maar hoe schuldig zijn Anna en de miljoenen andere consumenten als zij aan deze vervuiling en verspilling?

      “Het grootste obstakel op weg naar duurzame mode is het heersende verdienmodel dat uitgaat van fast fashion. Textielbedrijven kennen maar één manier om winst te maken: alles draait om snelheid, de productie van enorme hoeveelheden kleren tegen lage kosten, en ze dan ook nog zo goedkoop mogelijk verkopen. Dat werkt een wegwerpcultuur in de hand,” zegt Kirsi Niinimäki, hoogleraar aan de Aalto-universiteit in Helsinki die onderzoek doet naar de textielindustrie en de Textiles Futures-onderzoeksgroep.

      Het huidige verdienmodel leidt tot vergaande verspilling: meer mensen kopen meer kleren en gooien deze ook vaker weg. “De markt raakt verzadigd. Naar schatting wordt dertig procent van alle kleding zelfs niet eens verkocht. Om meer te verkopen, overtuigen winkeliers de consument ervan dat de kleren die ze hebben niet langer in de mode zijn,” legt Niinimäki uit.

      “Het is tijd voor een systeemverandering. We moeten het proces vertragen en de manier waarop kleding wordt geproduceerd, verkocht en gebruikt creatief omvormen. De textielindustrie van de toekomst moet gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de circulaire economie.”

      De circulaire economie is een economisch model dat zich ten doel stelt om producten duurzaam te ontwerpen en zodoende minder afval voort te brengen, met minder vervuiling, en het energiegebruik tot een minimum te beperken. Na gebruik worden producten hergebruikt en gerecycled om ze maximaal te benutten, waarna ze veilig terugkeren in de biosfeer.

      “ Mensen schrikken als ik vertel dat tweederde van wat ze dragen uit aardolie bestaat ”

      Grote textielmerken experimenteren al met circulaire innovaties. Zo gebruikt Adidas plastic afval uit de oceanen om hoogwaardige sportschoenen van te maken, terwijl Speedo zwemkleding maakt uit overgebleven stoffen en productieafval. Op dit moment is de voornaamste uitdaging niet de productietechnologie, maar de psychologie. Het schijnt gemakkelijker te zijn om met plastic afval een schoen te maken, dan om de houding van de consument te veranderen.

      Als expert in de circulaire economie gelooft Niinimäki dat consumenten heropgevoed moeten worden om circulaire slow fashion-alternatieven te omarmen. “De meeste consumenten weten niet eens wat ze kopen en hoe het wordt gemaakt. Als ik mensen vertel dat tweederde van wat ze dragen uit aardolie bestaat, dan schrikken ze steevast,” vertelt ze.

      “In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd dertig procent van het gezinsinkomen besteed aan kleding. Nu is dat minder dan tien procent. Toch is de hoeveelheid kleding per persoon vertwintigvoudigd. Kleding is gewoon veel te goedkoop. Het wordt tijd dat we de misvatting dat kleding goedkoop hoort te zijn met wortel en tak uitroeien – we kunnen het ons veroorloven om in betere kwaliteit te investeren.”

      No-polyester dieet

      Als de toekomst van de mode een circulaire is, hoe ziet deze er dan precies uit? Het is 2049, Anna K. is 46 en heeft een dochter van zestien, Maria. Wegens de ongebreidelde opwarming van de aarde is de temperatuur met meer dan 2 graden Celsius gestegen en steeds grotere gebieden zijn ten prooi gevallen aan ernstige droogte.

      Het meeste overgebleven bebouwbare land wordt gebruikt voor het verbouwen van voedsel en er zijn strenge regels om de sterk slinkende watervoorraden te beschermen tegen verdere vervuiling. Het einde van fast fashion is een algemeen aanvaarde realiteit.

      Maria’s kleren leiden niet langer tot méér afval. De meeste kleren worden vervaardigd uit duurzame grondstoffen zoals hout, planten of algen. Sommige worden geproduceerd uit gerecyclede industriële reststromen en chemisch of mechanisch gerecyclede materialen. Traditionele materialen zoals hennep, brandnetel en linnen zijn helemaal terug, wat weer heeft geleid tot een heropleving van meer plaatselijke productie.

      In het kielzog van streekgewassen is lokaal geproduceerde textiel in 2049 een levendige trend. Modeconsumenten staan erop te weten waar de kleren die ze kopen precies vandaan komen. Veel van Maria’s vrienden en vriendinnen volgen een ‘no-polyester dieet’.

      Tegenwoordig draagt ze broeken vervaardigd uit duurzame, plaatselijk verbouwde brandnetel, die het in noordelijke gebieden goed doet, zonder dat er pesticiden hoeven te worden toegepast. Tal van kleinschalige hennepkwekerijen in Europa oogsten hun hennep zelf, spinnen het, maken er kledingontwerpen voor en produceren de kleren ter plaatse. Deze microlabels produceren kleine hoeveelheden duurzame, op kwaliteit gerichte mode in samenwerking met lokale ontwerpers.

      Aangezien giftige chemicaliën in de textielproductie wereldwijd zijn verboden, zijn de aardse kleuren in Maria’s kleding afkomstig van plantaardige verfstoffen en houtextracten.

      Als liefhebber van vintage mode komt Maria aan luxe kleren door een kledingdeelsysteem en kan ze kleding huren bij verhuurbedrijven die vergelijkbaar zijn met Uber en Airbnb. De deeleconomie biedt de modefanaat gemak en nut, omdat het goedkoper is om dure kleren te huren dan ze zelf te kopen. ‘Gebruik zonder eigendom’ is het credo van de textielconsument van 2049.

      Maria’s vintage kasjmiertrui komt van Marktplaats. De levensduur van zelfreinigend materiaal van hoge kwaliteit als kasjmier kan door zorgvuldig onderhoud met vele jaren worden verlengd. Maria betaalt per maand een vast bedrag, in ruil waarvoor ze een vast aantal kledingstukken kan laten repareren om de levensduur van de modeschatten waar ze zo van geniet te verlengen.

      Maria’s garderobe is deels afkomstig uit reststromen uit de landbouw en de industrie, waardoor afval als waardevolle bron weer terugkeert in de circulaire economie. Omdat ze in Finland woont, moet ze duurzame water- en winddichte bovenkleding aan. Haar winterjas is gemaakt van gerecycled nylon, vervaardigd uit afgedankte visnetten. De buitenzolen van haar diervrije leren schoenen zijn gemaakt van gerecyclede autobanden. In 2049 wordt zuiver rubber niet langer gebruikt in schoenen, evenmin als autobanden nog op de vuilnishoop belanden.

      Haar ondergoed is gemaakt van nieuwe uit hout gewonnen stoffen, vergelijkbaar met lyocell, een volledig biologisch afbreekbare vorm van rayon, vervaardigd uit houtpulp. Lyocellvezel kan geproduceerd worden in een gesloten kringloop, met ingrediënten als gerecyclede katoenresten, wat een zijdeachtig, milieuvriendelijk alternatief biedt voor synthetische vezels.

      Circulair: het nieuwe zwart

      De mode-industrie van de toekomst kent geen afval, alleen grondstoffen. Het afval van de ene tak van nijverheid is een waardevolle schat voor de andere. Alle materialen verkeren voortdurend in staat van hergebruik.

      Maria’s toekomstige garderobe heeft misschien iets utopisch, maar dit wensbeeld is geen fantasie en ook niet onrealistisch. “We zien nu al spannende innovaties in de technologie rond de productie van textiel. Er worden geheel nieuwe materialen ontwikkeld uit afval en reststromen. Sommige worden geproduceerd met behulp van microben of schimmels of met behulp van biotechnologie,” schrijft professor Pirjo Kääriäinen, expert in duurzame vezelinnovatie aan de Aalto-universiteit.

      “Er zijn veelbelovende vernieuwers in de mode-industrie die interessant werk verrichten met gerecycled materiaal en enzymtechnologie om het gebruik van primaire grondstoffen tot een minimum te beperken,” voegt ze eraan toe. Als voorbeeld noemt ze Modern Meadow, een start-up in New Jersey, die in het laboratorium een diervrije vervanger heeft ontwikkeld voor leer, Zoa™, het eerste op biologische wijze gefabriceerde materiaal gebaseerd op collageen.

      “Een andere pionier is Pure Waste, een Fins bedrijf dat veel geld heeft gestoken in geavanceerde mechanische systemen om volledig hernieuwbare stoffen en garens te fabriceren,” zegt Kääriäinen.

      Ze noemt ook de inspanningen van Patagonia, een Amerikaans outdoorkledingmerk dat in 1993 overging op de fabricage van polyester uit plastic limonadeflessen. Patagonia heeft onlangs een nieuwe stof op de markt gebracht, een mengsel van hergebruikte katoen en hergebruikt polyester, en directeur Rick Ridgeway zinspeelde erop dat een katoenen T-shirt in de toekomst wel eens CO2 uit de atmosfeer zou kunnen halen.

      “Maar om die innovaties bruikbaar te maken, hebben we meer samenwerking nodig in de textielketen. Als bijvoorbeeld een kip wordt geslacht voor menselijke consumptie, worden de veren geplukt en afgedankt. Die kunnen goed gebruikt worden in de textielindustrie,” stelt Kääriäinen.

      Ze gelooft dat een volledig circulaire, duurzame textielindustrie haalbaar is, en geen luchtkasteel: “We kunnen misschien niet eens anders. Als grondstoffen maar schaars genoeg worden, hebben we de beschikbare grond nodig voor het verbouwen van voedsel. Ik geloof dat de oplossing ligt in de terugkeer naar kleinschalige lokale teelt van gewassen zoals brandnetels, in samenhang met innovaties in het recyclen en in de biotechnologie. Een combinatie van eeuwenoude tradities en eenentwintigste-eeuwse wetenschap.”

      Professor Niinimäki is het hiermee eens: “Tegenwoordig verbruiken we vier keer meer textiel dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Vijftig jaar geleden waren we zuiniger op onze kleren. Ik geloof dat de verandering nu weer de andere kant op kan gaan.”

      Belastingheffing en financiële sancties

      De belangstelling voor de overgang naar een circulaire textielproductie groeit, maar het aandeel gerecyclede textiel blijft niettemin laag. Professor Niinimäki gelooft dat regelgeving, belastingheffing en financiële sancties de snelste manieren zijn om iets te veranderen.

      “Er zijn tal van goede wetten in de Europese Unie, maar zelfs de beste wetten zijn zinloos als ze niet worden toegepast en gehandhaafd in de landen waar de textiel feitelijk wordt geproduceerd. We hebben behoefte aan strenge regelgeving die wereldwijd in acht wordt genomen. De maatschappelijke en ecologische impact van kleding moet systematisch worden gemeten,” zegt ze stellig.

      De Europese Unie stelt restricties aan een groot aantal chemicaliën die in textiel worden toegepast. De meeste van die beperkingen zijn opgenomen in de REACH-regelgeving van de EU, en in de REACH Appendix XVII staan inmiddels verboden gevaarlijke stoffen die zijn aangemerkt als carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting.

      De Europese Commissie werkt nu aan een verplichte bronvermelding op textiellabels. Nu is de informatie over waar kleding wordt gemaakt niet bindend. Er is ook geen EU-brede wetgeving over het gebruik van symbolen in het wasvoorschrift en andere voorzorgen rond textielproducten.

      Een andere welkome maatregel zou een CO2-heffing zijn om energiezuinigheid bij de fabricage te stimuleren en om het hergebruik van polyester te propageren, omdat het een veel lagere CO2-voetafdruk heeft dan nieuw geproduceerd polyester. Voorlopig is gerecycled polyester nog vrijwel onbetaalbaar.

      “Er zijn tal van uitdagingen op weg naar een meer circulaire economie. Er is niet een enkele beleidsmaatregel die al die uitdagingen in een keer kan oplossen,” zegt Professor Riina Antikainen, directeur van het Programma voor een Duurzame Circulaire Economie van het Finse Instituut voor Milieuvraagstukken (SYKE).

      Naast regelgeving vindt Antikainen dat er financiële instrumenten moeten komen, zoals publieke investeringen, om meer circulaire verdienmodellen kracht bij te zetten. “Het textielvraagstuk moet vanuit een holistische visie tegemoet worden getreden, rekening houdend met de invloed op het milieu en de maatschappij over de hele levenscyclus van de kleding.”

        Literatuur

        • Clean Clothes Campaign, Made in Europe: the ugly truth.
        • Global Fashion Agenda and The Boston Consulting Group, Pulse of the Fashion Industry Report, 2017.
        • Ellen MacArthur Foundation, A new textiles economy: Redesigning fashion’s future, 2017.
        • Jennifer Chu, Footwear’s (carbon) footprint, MIT News, 2013.

        Dit artikel verscheen eerder dit jaar in een speciale editie van de Green European Journal, het Europese zusterblad van de Helling, over de vraag hoe Europa er in 2049 uit zal zien. Vertaald uit het Engels door Robert Dorsman.