De tijden herleven. Opnieuw dagen actievoerders de autoriteiten uit met speelse acties. Deze keer vragen zij aandacht voor nalatige klimaatpolitiek. Ze lijmen zich vast aan het wegdek, aan een talkshowtafel of aan de glasplaten van een schilderij; bij aanvang van de mondiale klimaattop fietsen ze rond stilstaande privéjets. Opnieuw weten de autoriteiten zich geen raad. Net als in de jaren zestig is het enige antwoord dat de activisten moeten worden gearresteerd. Die reactie is nu nóg meer uit verhouding dan in de jaren zestig. Want wat is erger: de krenterigheid van toen of de nalatigheid van nu? Vandaag de dag is de inzet veel groter. Hoewel de bevrijding na de beknellende jaren vijftig absoluut geen luxeprobleem was, staat nu het voortbestaan van de mens op het spel.
De ludieke acties van Provo waren slechts het begin van politiek-maatschappelijke strijd. In de jaren zestig en zeventig kwam de ene na de andere sociale beweging op met een stevige agenda voor emancipatie en (internationale) solidariteit. De vrouwen-, homo-, studenten-, milieu- en vredesbeweging wisten hun issues succesvol te agenderen of zelfs te realiseren. Of het nu gaat om vrouwenemancipatie, homoacceptatie, (studenten)inspraak of seksuele vrijheid – we plukken daar nog altijd de vruchten van. De sociale bewegingen kregen voet aan de grond doordat politieke partijen zich achter hun agenda schaarden. Op de eerste plaats waren dat progressieve politieke partijen, zoals de PvdA, PPR, PSP en D66. Maar doordat de politiek-maatschappelijke druk zo hoog werd, gaven zelfs de confessionele partijen toe, in de hoop om de grip niet te verliezen.