Ongemakkelijke keuzes voor structurele verandering
Eindelijk staan onderwerpen als klimaat, biodiversiteit, waterkwaliteit en sociale gelijkheid centraal in politieke discussies. De partijen die hiervoor jarenlang hebben gelobbyd, zoals GroenLinks, zijn daarmee terechtgekomen in het centrum van de macht en krijgen nu zelfs de handen op elkaar voor een klimaatwet en CO2-belasting.
Maar met de toegenomen urgentie, aandacht en steun voor deze onderwerpen, neemt ook de weerstand en maatschappelijke polarisatie toe. Burgers roeren zich in hun verzet tegen windmolens, het afpakken van gehaktballen of het vervangen van de gasketel. Partijen als Forum voor Democratie bestormen niet alleen de provincie en Senaat, maar vormen ook een krachtig tegengeluid in de Tweede Kamer en media tegen ‘klimaatdrammers’.
Met partijen als VVD en CDA, die vooral de verworvenheden van de vrije consument, de fossiele markt en de industriële landbouw verdedigen, lijkt politiek gezien vooral het kleine compromis haalbaar. Voortgang op duurzaamheid lijkt een weg van kleine stapjes die wel betaalbaar moeten blijven.
‘Wie betaalt de rekening?’
Er ontstaat ook al snel discussie over wie de rekening moet betalen van transities in energie, mobiliteit of voedsel: ‘het bedrijfsleven’ of ‘de burger’. ‘De overheid’ moet dat vervolgens gaan bepalen en ervoor zorgen dat de energietransitie niet te ontwrichtend en duur wordt. Dergelijke discussies doen echter geen recht aan de complexiteit van de huidige duurzaamheidstransities. Bij dit soort transities zijn onder bedrijven, burgers én overheden zowel progressieve als conservatieve krachten aanwezig, en zijn baten en kosten structureel onvoorspelbaar. Transities worden nu behandeld als projecten die uit het niets gerealiseerd moeten worden, wat vooral de suggestie wekt dat de overheid de regie kan en moet hebben in transities en deze planmatig kan implementeren met maatregelenpakketten en klimaatakkoorden.
Daarmee volharden politiek en beleid in de zelfgecreëerde illusie van maakbaarheid en dreigen transities vast te lopen in de modder van de polder. Ik pleit ervoor de complexiteit en het momentum van maatschappelijke transities te omarmen en de fundamentele politieke strijd die transities in wezen zijn proactief aan te gaan vanuit een sterke vooruitgangsvisie.
Schoksgewijze verandering
Een transitie in een maatschappelijke context wordt gedefinieerd als een fundamentele, schoksgewijze verandering binnen een zogenaamd ‘regime’: de dominante cultuur (discours, wereldbeelden, waarden, verwachtingen), structuur (regels, technologie, organisaties, economische randvoorwaarden) en praktijken (gedrag, keuzes, acties) binnen een maatschappelijk deelsysteem (energie, zorg, voedsel, mobiliteit). Waar achteraf bezien een transitie doorgaans ervaren wordt als een revolutionaire systeemverandering, kan deze op de korte termijn door veel mensen gezien worden als geleidelijk en evolutionair. Historische voorbeelden hiervan zijn de overgang naar de industriële landbouw, individuele automobiliteit, centrale fossiele energie of gespecialiseerde zorg.
Transities stuiten doorgaans op gevestigde belangen, opgebouwde routines en posities, regels en organisaties. Tegelijk verandert de omgeving en ontstaat daarmee druk op die gevestigde regimes. Deze druk gaat op een bepaald moment het aanpassingsvermogen van die regimes te boven en leidt dan tot interne spanningen.
Hierop wordt vaak al heel vroegtijdig geanticipeerd door individuen en partijen die experimenteren met ander gedrag, op zoek gaan naar nieuwe technologie of businessmodellen, of alternatieve visies ontwikkelen. Deze drie factoren (toenemende omgevingsdruk, intern vastgelopen regimes en opbouwende competitie van alternatieven) kunnen na verloop van tijd leiden tot een schoksgewijze systeemverschuiving, inclusief afbraak van oude structuren (zie illustratie).
Momenteel zien we in allerlei sectoren de tekenen van destabilisatie en emergentie: oude patronen en vanzelfsprekendheden komen ter discussie te staan, de positie van gevestigde belangen en partijen wordt bedreigd en concurrerende alternatieven komen op. Maar ook met onzekerheden en onvoorspelbaarheid tot gevolg: op welke manier nieuwe structuren, normen en gedragspatronen zullen ontstaan en met welke (sociale, ecologische en economische) effecten, is volstrekt onduidelijk en ook onbestuurbaar in traditionele zin.
De overheid en de manier waarop we in Nederland beleid maken, zijn per definitie een ‘regime’, gericht op het verbeteren van het bestaande via controleerbare en kostenefficiënte maatregelen. Dit belemmert niet alleen de ruimte voor exponentiele groei, maatschappelijke zelforganisatie en processen van ‘al doende leren’, maar ontkent ook dat op die manier vooral gevestigde opvattingen en economische belangen het tempo en de richting van de transities dicteren.
Het transitieperspectief maakt echter duidelijk dat zowel het verzet tegen zulke fundamentele systeemveranderingen als het ‘managen’ van transities vanuit gevestigde (beleids)structuren zinloos is: dat wat niet duurzaam of vol te houden is, zal vroeger of later toch in een fase van schoksgewijze verandering terecht komen. Het huidig momentum vraagt geen gepolder, maar een transitiepolitiek gericht op publieke waarden als gezondheid, geluk en welzijn.
‘Onduurzaam’ en ‘onvolhoudbaar’
Transitiepolitiek zou moeten starten vanuit de principiële ‘onduurzaamheid’ en onrechtvaardigheid van het nu dominante economische model: economische ongelijkheid, afbraak van biodiversiteit en ecosystemen, het ondermijnen van de kansen van toekomstige generaties en de voorrang die gevestigde belangen en partijen krijgen in het vormgeven van beleid. Gewenste alternatieven én kwetsbare groepen (beide gemarginaliseerd) worden structureel uitgesloten, niet beloond of actief tegengewerkt. Het huidige momentum hangt samen met de ‘onvolhoudbaarheid’: niet alleen beginnen de negatieve effecten tot oplopende veranderdruk te leiden, maar ook worden alternatieve oplossingen langzamerhand gemeengoed.
Transitiepolitiek gebruikt dit momentum om tot een fundamenteel betere maatschappelijke toekomst te komen: een volledig duurzame energievoorziening, een natuurinclusieve landbouw, emissieloze deelmobiliteit en een sociale economie.De politiek formuleert en omarmt dit soort ambities, maar dient daarnaast de structurele en institutionele condities te scheppen waarin ze gerealiseerd kunnen worden.
Dat kan alleen als politici veel scherper vasthouden aan die gewenste richting (publieke gezondheid, ruimtewinst, betaalbaarheid, werkgelegenheid, sociale cohesie) en van daaruit proactief de strijd aangaan met gevestigde opvattingen, belangen en routines, en slim werken aan institutionele verandering en nieuwe condities en instituties. Los van de vraag of dat binnen de huidige politieke context ‘realistisch’, ‘haalbaar’ of ‘electoraal slim’ is.