Het is terecht dat Maatoug en Rodenburg in hun artikel vraagtekens zetten bij het blind najagen van economische groei. Maar van verzet tegen economische groei de kern maken van Groenlinkse politiek lijkt mij onjuist. Economische groei is altijd een resultante. De crux is: waarvan? Door ‘economische groei’ zo centraal te stellen (‘groei-obsessie’) gaat er nog iets anders mis: dit versterkt het idee dat rechtse neoliberale politiek leidt tot maximale economische groei.
Maar dat is niet haar agenda: het is haar verhaal. En het is overigens ook niet het resultaat. Er is geen enkel empirisch bewijs dat hoe groter de vrijheid van kapitaal, hoe hoger de economische groei. Zoals Maatoug en Rodenburg ook het neoliberale discours versterken door het te hebben over de ‘vrije markt’. Ook dat is een mythe. De vrije kapitaalsmarkt – want dat is het (en dat is iets heel anders) – leidt tot oligopolies en monopolies, die de onderlinge concurrentie steeds verder uitschakelen. Rechts is helemaal niet voor de vrije markt.
Verzorgingsstaat voor het kapitaal
Sinds de jaren tachtig is er door westerse regeringen hard gewerkt aan het slechten van zoveel mogelijk belemmeringen voor het kapitaal, vaak heette dit ‘liberalisering’ of ‘privatisering’. Nationaal moesten zoveel mogelijk domeinen opengesteld worden voor het kapitaal: de kinderopvang, de huisvesting, het openbaar vervoer – noem maar op.
Zoveel mogelijk dingen moesten te koop zijn en gekocht kunnen worden. Bijna alles kreeg een prijs, werd handelswaar. Internationaal werden zoveel mogelijk belemmeringen voor het kapitaalverkeer geslecht: vrij verkeer van (flits)kapitaal over grenzen.
Institutioneel werden ook grenzen geslecht: binnen ondernemingen moesten de kapitaalverschaffers maximale zeggenschap krijgen waardoor de macht van de aandeelhouders enorm toenam. Via flexibilisering van de arbeid kreeg het kapitaal grote zeggenschap over werktijden en arbeidsvoorwaarden.
De staat nam tegelijkertijd de taak op zich de voorwaarden te scheppen waaronder de gecreëerde ‘markten’, als de zorg, konden functioneren. Met onder meer een enorme bureaucratie als gevolg. Er werd een verzorgingsstaat voor het kapitaal gecreëerd. Deze ontwikkelingen markeerden een nieuwe fase in de lange strijd tussen kapitaal en arbeid.
Het kapitaal, dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog enigszins was getemd, werd vrijgelaten. Je hoeft geen Marxist te zijn om te zien dat het kapitaal altijd op zoek is naar méér (‘stilstand is achteruitgang’): met geld, méér geld maken. Al is ‘kapitaal-arbeid’ misschien net te veel een dichotomie uit de 19de en 20ste eeuw. Het kapitaal put niet alleen de arbeid uit maar ook de natuurlijke omgeving, en maakt gemeenschappen kapot. Dat is het conflict.
De neoliberale politiek heeft een verwoestend spoor over de aarde getrokken. Wie reeds veel kapitaal bezat, zag dit snel groeien. Wie niks had, kon slechts toekijken en staat nu met lege handen. ‘Arbeid’ loonde veel minder dan bezit van kapitaal. De verschillen tussen hen die kapitaal bezitten en zij die niks hadden, namen toe. Dat is niet alleen statistiek. Het is als een fragmentatiebom: de samenleving desintegreerde erdoor. De vrijheid die het kapitaal opeiste, was ook de grootste belemmering voor een effectieve milieupolitiek.
Het neoliberale geloof wil zo min mogelijk regels voor het kapitaal. En milieupolitiek is in de kern: grenzen stellen. Rechtse politici in de Verenigde Staten vergelijken milieubeschermers niet voor niks met ‘meloenen’: ‘groen van buiten en rood van binnen’; rechts verzette zich fel tegen dwingende regelgeving voor het bedrijfsleven. Zoals in Nederland VNO-NCW zich al tientallen jaren met succes fel verzet tegen verplichtende klimaatregels voor multinationals. En iedere regering opnieuw stelt vervolgens vrijblijvende convenanten voor.
De kern van GroenLinkse politiek
Wat vraagt GroenLinkse politiek? Het concept is eigenlijk heel simpel: het kapitaal aan banden leggen. Dan ontstaat er ruimte voor wat van waarde is (en vaak niet in geld uit te drukken): goed werk, vrije tijd, natuur, zorgen voor elkaar, gemeenschappelijkheid.
De maatregelen bedenken is ook niet superingewikkeld: monopolies opbreken, vrij kapitaalverkeer beperken, macht van aandeelhouders fors verkleinen, regels introduceren die de positie van werknemers versterken, publieke diensten onder publiek beheer stellen, heel stevig belasten van vermogens en – natuurlijk – scherpe en harde milieugrenzen.
De politiek heeft hier een cruciale rol. Daar ligt ook de democratische legitimatie voor het stellen van krachtige grenzen. Dit vraagt een sterke staat: een verzorgingsstaat voor mensen in plaats van een verzorgingsstaat voor het kapitaal. Van controle en wantrouwen naar zelfbeheer en vertrouwen.