Napoleon noemde Nederland het grauwe aanslibsel van de grote Europese rivieren. Zijn tegenstrever de hertog van Wellington voorspelde dat Nederland, als je de Ierse en Nederlandse bevolking zou omruilen, onder water zou lopen, terwijl Ierland dan de graanschuur van Europa zou worden. Het is onderdeel van het nationale zelfbeeld dat Nederland ontworsteld is aan het water en gebouwd op een moeras.

Ons landschap is vormgegeven door de noeste arbeid van boeren in het veenweidegebied. Maar ironisch genoeg lijken de Nederlandse veengronden nu onder water te verdwijnen, mede door diezelfde landbouw. Want terwijl velen zich zorgen maken om de stijgende zeespiegel ten gevolge van klimaatverandering, beseffen weinigen dat de bodem van Nederland zelf tegelijkertijd langzaam zakt. En het zakken van de bodem hangt samen met het stijgen van de zeespiegel.

Veengebieden zijn een belangrijk maar vaak over het hoofd geziene bron van de uitstoot van broeikasgassen. Wereldwijd is drie procent van het landoppervlak veenland, en wordt bijna zes procent van de uitstoot van kooldioxide veroorzaakt door het gebruik van die veengebieden voor landbouw. In Europa is de totale uitstoot van CO2 door veen net zo groot als de totale uitstoot van België. In Nederland is negen procent van het land veenweidegebied, en die Nederlandse veenweiden stoten per jaar net zo veel CO2 uit als twee miljoen personenauto’s. Het Centraal Bureau voor Statistiek becijferde onlangs dat de Nederlandse natuur twee keer meer koolstof uitstoot dan het opneemt door deze afbraak van het veen.

“ Veengrond die boven de waterspiegel staat, daalt met gemiddeld acht millimeter per jaar ”

De veenweiden zijn een iconisch beeld. Grote groene velden, blauwe lucht met een paar wolkjes, zwartbonte koeien er op. Maar omwille van die zwartbonte koeien moet het water uit de veenbodem worden weggepompt, soms tot een meter onder de oppervlakte. Intensieve melkveehouderij heeft een lage grondwaterstand nodig: tractoren moeten het land op kunnen, de bodem moet bestand zijn tegen de zware koeien en een drogere bodem levert meer gras op met een hogere voedingswaarde. En veengrond die boven de waterspiegel staat, daalt met gemiddeld acht millimeter per jaar. Dat komt in de eerste plaats door het inklinken van de slappe bodem.

Daarnaast gaat de bodem letterlijk in de lucht op, in de vorm van CO2. Door oxidatie van het veen, immers een organische stof, gaat per hectare 30 tot 40 ton kooldioxide de lucht in. Deze feiten brachten de belangrijkste adviescommissie voor groen in de hoofdstad, de technische adviescommissie hoofdgroenstructuur, er in 2014 toe te constateren: “De melkveehouderij die het veen gevormd heeft, is tegelijkertijd de grootste bedreiging voor het veen. Zeker met het vooruitzicht dat er ruimte geboden wordt aan schaalvergroting als enige toekomstperspectief voor een modern bedrijf.”

De nadelige effecten van inklinking blijven overigens niet beperkt tot de uitstoot van broeikasgassen. Andere in kaart gebrachte problemen zijn verslechtering van de waterkwaliteit en afnemende waterveiligheid met als gevolg ook toenemende beheerkosten. Een dalende bodem brengt schade toe aan de infrastructuur. Ook gaat de biodiversiteit achteruit, mede door de intensieve landbouw. Niet alleen de drooglegging, maar ook de bemesting en de wens tot hogere opbrengst van gras leiden tot een minder kruidenrijk grasland. Veel veenweiden worden beplant met één type gras met een hoge opbrengst. Daardoor zijn de groene weiden die we vandaag de dag zien vaak monoculturen, in termen van biodiversiteit een groene woestijn. Vanzelfsprekend zijn dit ook geen gunstige omstandigheden voor weidevogels.

Ingrepen

Reden genoeg om in te grijpen dus. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schetst in een recente studie drie mogelijkheden. Twee daarvan zijn verenigbaar met het in stand houden van melkveehouderij. In mooi jargon: a) het toepassen van onderwaterdrainage, en b) vernatting, waarbij het peil wordt gefixeerd en niet meer geïndexeerd. De derde is radicaler. Daarbij wordt het veen weer onder water gezet.

De eerste twee remmen de daling van het veen alleen maar, en beperken de CO2-uitstoot, maar niet volledig. Bij de derde optie komt de daling tot staan en wordt er eveneens geen CO2 meer uitgestoten. Sterker nog, er bestaat dan de mogelijkheid dat het veen weer aangroeit en atmosferisch koolstof op gaat nemen. Dat kan alleen door het veen van functie te veranderen, naar natuurgebied of naar zogenaamde ‘natte landbouw’. We moeten dan echter wel afscheid nemen van de zwartbonte koeien.

Voorbeelden

Bij boeren in de veengebieden is de techniek die onderwaterdrainage heet populair. Omdat de grond dan steviger blijft en de grasopbrengsten hoog, kunnen ze met geringe of geen kosten door met business as usual. Hierbij neemt de veenoxidatie weliswaar af, en daalt het veen dus minder snel, maar tot staan gebracht wordt die niet. Evenmin doet deze ingreep op zichzelf veel voor de biodiversiteit.

Vernatting leidt tot meer uitstootreductie en is al veel beter voor flora en fauna, met een aantrekkelijker landschap en hogere biodiversiteit. Dan moet het gebruik van de gronden extensiever worden; niet langer de monocultuur, de groene woestijn van Engels raaigras. Bijkomend voordeel van deze maatregel is de terugkeer van kruidenrijke graslanden. Boeren moeten hier aan mee willen werken door minder mest uit te rijden en minder koeien per hectare te laten rondlopen. Deze optie laat zich goed combineren met een keuze voor biologische veehouderij. Een mogelijkheid is het houden van schapen in plaats van koeien. Overigens hoeft dat niet; er bestaan koeienrassen die zich beter staande houden op nattere weiden.

Deze meer natuurvriendelijke alternatieven met (biologische) landbouw en agrarisch natuurbeheer bieden perspectief, zowel voor de natuur en het veen, als voor de boer. Neem bijvoorbeeld Waterland, het veengebied boven Amsterdam. De vraag naar biologische en streekproducten in Amsterdam neemt toe. Als de veehouders in Waterland zuivelproducten kunnen produceren op biologische of natuurvriendelijke manier en die producten – al dan niet met een keurmerk – kunnen verkopen in de stad, is dat beter voor het veen, de natuur, het klimaat en de portemonnee van de boer.

Een voorbeeld daarvan bestaat al in het Groene Hart, waar een groep boeren is overgeschakeld op koeien van een ras dat meerdere voordelen biedt. De zogenaamde ‘blaarkop’ kan “goed overweg met een sober rantsoen. Extensief grasland en vaak zelfs natuurgrasland hoeft geen probleem te zijn voor de blaarkop”. Daarnaast is ze geschikt om tot ver in de herfst buiten te weiden, zo leren we uit een brochure van de Blaarkopstichting. De boeren hebben ontdekt dat het met de blaarkop mogelijk is een rendabel bedrijf te voeren: “Wij weten dat het goed mogelijk is om met een lage melkopbrengst ook op natuurgrasland voldoende inkomen te genereren uit vlees, melk (als streekproduct of directe verkoop aan restaurants en slagers) en natuurbeheer.”

Daarnaast zijn er projecten als ‘weidevogelboerderijen’ van Vogelbescherming Nederland en ‘Red de Rijke Weide’, waarbij boeren geholpen en gestimuleerd worden om op een weidevogelvriendelijke wijze melkvee te houden. Deze boeren verkopen hun kaas vervolgens als ‘Wilde Weide Kaas’ of ‘Red de Rijke Weide Kaas’, waardoor een alternatief verdienmodel ontstaat. Door dit soort vormen van veehouderij te stimuleren kan de oxidatie van het veen al aanzienlijk worden afgeremd. Er zijn echter nog verdergaande mogelijkheden.

Natte landbouw

Een stap verder dan deze duurzame variant van de veehouderij bij een hoger waterpeil gaat zogenaamde ‘paludicultuur’, oftewel ‘moeraslandbouw’. Op landbouwgrond met een veel hogere waterstand dan bij de reguliere veehouderij kunnen namelijk allerlei andere producten verbouwd worden. Bijvoorbeeld lisdodde, een oer-Hollandse moerasplant met verbazingwekkend veel toepassingen. Je kunt er constructieplaat van maken, lijm, voedingsgewas en isolatiemateriaal.

Een andere optie is veenmos: een duurzame vervanger van conventionele potgrond. Potgrond – het zal u misschien overvallen – wordt ingevoerd uit de Baltische staten, waar de export van de potgrond oorzaak is van verwoesting van hele veen-ecosystemen. De opbrengsten van veenmos zijn per hectare hoger dan die van melkveehouderij. Overigens kan het laten groeien van veenmos, zonder het te oogsten, er ook toe leiden dat het veen zich weer opbouwt. Bijkomend voordeel is dan dat er zelfs CO2 wordt opgenomen.

Rol van de overheid

De vraag is dan hoe we deze transitie realiseren. Ondanks de schijnbaar aantrekkelijke optie en enkele voorbeelden van boeren die de omslag naar duurzamer vormen van landbouw al succesvol hebben gemaakt, wordt dat voorbeeld vooralsnog niet op grote schaal nagevolgd. Het overschakelen op een andere wijze van landbouw is namelijk geen eenvoudige opgave voor de boer. De voorfinanciering is aanzienlijk, en het is de vraag of en in hoeverre banken bereid zijn die transitie in de huidige onzekere markt te financieren.

Voordat een biologische boer een keurmerk krijgt, moet er twee jaar biologisch geboerd worden. Die overgangsperiode valt moeilijk te overbruggen, als er nog geen biologisch keurmerk aan het product hangt. Het verkopen van een streekproduct met een streekgebonden keurmerk is kansrijk, maar vergt een geslaagde marketingcampagne, waarvoor de boeren de expertise niet in huis hebben. En de distributiekanalen in de stad zijn niet afgestemd op dit soort initiatieven; het is moeilijk om daar tussen te komen. Al dit soort onzekerheden werkt in de hand dat boeren misschien weinig geneigd zijn te investeren in duurzamer vormen van landbouw. Je moet je nek maar durven uitsteken.

Het is daarom noodzakelijk dat overheden duidelijkheid geven over hun toekomstvisie op de veengebieden en daarnaast ondersteuning bieden bij de overstap. Probleem daarbij is dat de veengebieden veelal onder verantwoordelijkheid vallen van provincie, gemeenten én waterschappen. Het is als eerste stap noodzakelijk dat die drie partijen een gezamenlijke visie uitwerken. Laat ze de keuze maken dat er in veengebieden in 2030 alleen nog landbouw mogelijk is die verenigbaar is met behoud van het veen en dus een hoog waterpeil. Dat geeft ondernemers en boeren duidelijkheid over de toekomst en twaalf jaar om over te schakelen.

De regio’s kunnen zich ook buigen over nieuwe vormen van grondeigendom en -gebruik (zie het interview met Jan van Rheenen en Jan Spijkerboer in deze Helling). Het zou niet alleen aan de boer moeten worden overgelaten om over te stappen op natte landbouw; het is een vraagstuk voor de maatschappij als geheel.

“ Het loont al om boeren te betalen om helemaal niets meer te doen op hun grond ”

Daarnaast kan de overheid die overstap op verschillende wijzen steunen. Voor de hand ligt het geven van subsidies of een laagrentende lening voor de overstap naar moeraslandbouw. Bezien vanuit het perspectief van maatschappelijke kosten en baten zou de financiering geen probleem mogen zijn. Bij een waardering van de maatschappelijke kosten van een ton CO2 op 60 euro is de maatschappelijke waarde 1200 euro per hectare. De gemiddelde netto-opbrengst van intensieve veehouderij op veengebied in Nederland is nu 952 euro per hectare. Zo bezien loont het dus al om boeren te betalen om helemaal niets meer te doen op hun grond.

Conclusie

Het veen verdwijnt – letterlijk – onder onze voeten. De biodiversiteit is laag, de weidevogelstand gaat hard achteruit. En veenoxidatie is verantwoordelijk voor twee procent van de Nederlandse CO2-uitstoot. Oplossingen, ook financieel aantrekkelijke oplossingen, zijn voorhanden. Hoogste tijd dus dat we dit probleem in Nederland bij de horens vatten. Laten we het veen onder water zetten, voordat het in rook opgaat.

Literatuur

  • CBS en Wageningen Universiteit, The SEEA EEA carbon account for the Netherlands, Den Haag 2017.
  • J. Groen, Waterlandse Buffelmozzarella en andere streekproducten uit het veen. Initiatiefvoorstel van GroenLinks Amsterdam, 2016.
  • PBL, Dalende bodems, stijgende kosten, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag 2016. Platform Slappe Bodem, www.slappebodem.nl