Antropoloog Margaret Mead werd ooit gevraagd naar het oudste teken van menselijke beschaving. Haar antwoord was: een opgegraven dijbeen dat na een breuk weer was geheeld.  In de dierenwereld betekent een gebroken dijbeen het einde. Je kunt niet meer lopen naar water, je kunt niet meer jagen en daarmee ben je zelf een prooi voor roofdieren. Dat dit dijbeen gebroken en geheeld was, betekende dat er iemand moest zijn geweest die voor die persoon had gezorgd tijdens de genezing. Dat is volgens haar het begin van beschaving. Lynn Berger van De Correspondent vertelt in haar boek Zorg niet voor niks over die anekdote van Mead. Volgens haar is zorg veel meer dan de professionele zorg. Volgens haar is zorg wat mensen tot mensen maakt. Het is hoe kinderen opgroeien, we dagelijks samenleven en ouder worden. 

samen
Illustratie: Arianne Faber

De bron van de menselijke vooruitgang is ons vermogen tot samenwerken. Op alle terreinen van het leven heeft dat vermogen ongekende vormen aangenomen en ongekende voorspoed gebracht. De vooruitgang in wetenschap en technologie komt voort uit samenwerking. Mensen bouwen voort op de inzichten van de reuzen op wiens schouders ze staan, zoals Newton het noemde. Ook het kapitalisme – hoewel het is gebaseerd op concurrentie – is in feite een mechanisme dat ongekende samenwerking mogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor het verschijnsel globalisering, dat het menselijke vermogen tot samenwerken nog grensoverschrijdender heeft gemaakt.

Dat mensen in staat zijn om door samenwerking enorme voorspoed te creëren wil niet zeggen dat die samenwerking ook prettig is voor de betrokkenen en dat de opbrengsten eerlijk worden verdeeld. Progressieve politiek kan daarom worden verstaan als een doorlopende poging om het menselijk vermogen tot samenwerken eerlijker te maken. De slogan van Joop den Uyl,  ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’, is daarvan een mooie invulling. Maar ook de strijd van vakbonden voor betere werkcondities en een goed loon.

De verzorgingsstaat kan ook worden verstaan als een poging om de voorspoed te gebruiken om de levenskansen van alle burgers beter te verdelen. Mark Rutte riep graag dat de staat geen geluksmachine is. Dat klopt, maar de staat is wel een pechdemper. De verzorgingsstaat zorgt ervoor dat mensen bij tegenslagen in het leven (werkloosheid, arbeidsinvaliditeit of ouderdom) er niet alleen voor staan. Iedereen met een gebroken dijbeen krijgt ondersteuning zodat het bot kan helen. Dat is de belofte.

De klassieke links-rechts-tegenstelling 

Er bestaat een gezonde spanning tussen het streven naar een eerlijke samenwerking en dat naar een optimale samenwerking. Dat raakt ook aan de kern van de klassieke links-rechts-tegenstelling. Rechts komt daarbij op voor de vrijheid en links voor de gelijkheid. Rechts claimt daarbij dat die vrijheid maximale economische groei oplevert en dat die voordelen doorsijpelen naar beneden. De filosoof John Rawls heeft voor deze verhouding tussen vrijheid (nodig voor groei) en rechtvaardigheid het maximin-principe geïntroduceerd. Een maatschappelijke orde is rechtvaardig als de minst bedeelden erop vooruitgaan. Het maakt dan niet uit dat sommigen meer profiteren van de economische vrijheid dan anderen. Helaas bleek er van dat trickling down weinig terecht te komen. Dat ondermijnt het idee van lotsverbondenheid. 

Uitdaging één: de dominantie van ik boven wij

Progressieve politiek is gebaseerd op een besef van afhankelijkheid van anderen. Die afhankelijkheid van anderen is vandaag de dag groter dan ooit. Er zijn geen mensen die autarkisch leven: die hun huis zelf hebben gebouwd, die hun eten zelf verbouwen, die hun kleren zelf maken van materialen die ze zelf verbouwen. Voor alles in ons leven zijn we afhankelijk van anderen. Maar gek genoeg gaat deze feitelijke afhankelijkheid gepaard met een afkeer van afhankelijkheid. Afhankelijk is zwak, onafhankelijk is sterk, zoals de theatermaker Rebekka de Wit heeft beschreven.

“ Veel mensen zijn wel bereid om iets voor een ander te doen, maar hebben moeite zelf om hulp te vragen ”

Het is goed om dieper te analyseren waarom afhankelijkheid zo wordt verafschuwd. Dat komt volgens mij omdat afhankelijkheid vaak gepaard gaat met ongelijkheid. Als iemand iets voor je doet, sta je bij diegene in het krijt. Dat verklaart ook waarom veel mensen wel bereid zijn om iets voor een ander te doen, maar moeite hebben zelf om hulp te vragen. De progressieve oplossing hiervoor is niet onafhankelijkheid, maar gelijkwaardige afhankelijkheid. De Wit pleit daarom voor een afhankelijkheidsverklaring.

Vijftien jaar geleden heb ik het initiatief genomen voor de oprichting van een broodfonds. Met vijftig mensen staan we voor elkaar in als een van ons door ziekte geen inkomen heeft. We zijn dus van elkaar afhankelijk, maar er is geen sprake van ongelijkheid omdat er sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. We weten niet vooraf wie er een beroep op het broodfonds zou moeten doen – wie er ziek wordt en wie er gezond blijft, wie iets ontvangt en wie iets bijdraagt. Bovendien bepalen we met elkaar de regels. Het is met elkaar, voor elkaar. 

Solidariteit is idealiter gebaseerd op wederzijdse gelijkwaardige afhankelijkheid. Het is dus geen morele oproep aan de sterken om de zwakken te helpen. De socioloog Abram de Swaan heeft betoogd dat de verzorgingsstaat is gebaseerd op een idee van welbegrepen eigenbelang. Het is ook in het belang van de sterken dat er geen sociale onrust uitbreekt en dus loont het om rekening te houden met elkaars belangen. Dit vereist wel een besef dat we op elkaar zijn aangewezen en een oriëntatie op de lange termijn. En dat zijn nu net twee oriëntaties die onder vuur liggen. 

In The Upswing beschrijven Robert Putman en Shaylyn Romney Garrett de opkomst en teloorgang van solidariteit in Amerika. Zij noemen dat de ik-wij-ik-cyclus. Aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw was er weinig gemeenschapszin. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw begint de beweging omhoog (the upswing) tot de jaren zestig. In deze periode van een oriëntatie op wij zijn mensen vaker lid van verenigingen en vakbonden, doen mensen meer vrijwilligerswerk, zijn er meer huwelijken tussen partners uit verschillende sociale klassen en is er minder politieke polarisatie. 

Het was natuurlijk niet alleen mooi. De gemeenschapszin kon ook tot conformisme leiden en tot uitsluiting van afwijkend gedrag (zoals homoseksualiteit). Vanaf de jaren zestig maakt de oriëntatie op ‘wij’ plaats voor de oriëntatie op ‘ik’, met minder solidariteit. 

“ Progressieve politiek begint met het verdedigen van een mensbeeld van gelijkwaardig samenwerken ”

Nederland kent een vergelijkbare op- en neergang van gemeenschapszin. Een slogan van de VVD uit 1982 vatte de nieuwe oriëntatie goed samen: ‘gewoon jezelf kunnen zijn’. Iets laten voor een collectief voelt dan al snel als jezelf tekortdoen. Samenwerken met anderen is prima, maar dan wel op jouw voorwaarden. Het is precies het ideaal van onafhankelijkheid dat hierboven is beschreven. En die onafhankelijkheid wordt ook een eis: je moet voor jezelf kunnen zorgen, je moet zelfredzaam zijn. Progressieve politiek begint met het verdedigen van een mensbeeld van gelijkwaardig samenwerken. Afhankelijkheid zonder ondergeschiktheid.

Wat Putnam en Garrett laten zien is dat zo’n mensbeeld gestalte moet krijgen in praktijken, zoals een broodfonds. Voor progressieve politiek is het daarom essentieel om de actieve onderlinge solidariteit te bevorderen. Een manier waarop dat kan is door combinaties van kleinschalige en grootschalige solidariteit. Op dit moment zijn er plannen voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. In de huidige vorm is dat een nekslag voor broodfondsen. Dan betaal je één keer in je broodfonds en één keer voor de verplichte verzekering. Dat kan eenvoudig opgelost worden door zelfstandigen die de eerste twee jaar van doorbetaling bij ziekte via een broodfonds hebben gedekt een lagere verplichte arbeidsongeschiktheidspremie te laten betalen. Zo wordt het vormen van broodfondsen gestimuleerd.

Uitdaging twee: uitbuiting van de arbeid én de aarde

De tweede nieuwe uitdaging voor progressieve politiek is dat het menselijk vermogen tot samenwerken niet alleen heeft geleid tot ongekende voorspoed, maar ook tot de dreiging van een mondiale klimaatcatastrofe. Waar progressieve politiek in de klassieke versie streed tegen uitbuiting van de arbeid, moet zij zich nu ook richten op uitputting van de aarde. 

Bij de klimaatcatastrofe is sprake van een driedubbele onrechtvaardigheid. De rijkste landen en binnen die landen de rijkste mensen hebben het meest bijgedragen aan de klimaatschade van de economische groei. Tegelijkertijd slaan de gevolgen van de opwarming van de aarde het hardst neer in economisch minder ontwikkelde landen en bij mensen met lagere inkomens. En de derde trap van de onrechtvaardigheid is ook nog eens dat de maatregelen om de klimaatschade te beperken zwaarder drukken op mensen met een laag inkomen. 

Progressieve politiek moet zich dus niet alleen richten op het eerlijk maken van het menselijk vermogen tot samenwerken, maar ook op het beperken van het externe effect van de samenwerking. Dit vergt een heel andere vorm van samenwerking. Bij de economische voorspoed werd decentraal samengewerkt. Er is geen vijfjarenplan voor toekomstige productie. Voor het tegengaan van de uitputting van de aarde zijn daarentegen juist wel overkoepelende afspraken nodig. Zoals het terugdringen van de CO2-uitstoot naar net zero

Het maken van zulke internationale afspraken gaat stroef. Hier lijkt niet het menselijk vermogen tot samenwerken, maar het menselijk vermogen tot traineren de overhand te hebben. Progressieve politiek is hier taaie politiek. Juist vanuit het besef dat we are all in this together. Zo is meer internationale samenwerking nodig gericht op true pricing, waarbij de schade aan de aarde niet meer kan worden afgewenteld, maar in de prijs wordt doorberekend. Paul Schenderling pleit in Is er leven na de groei? voor een eerlijke heffing op consumptie, waarbij mensen die meer consumeren percentueel gezien een hogere heffing betalen. Een voorbeeld daarvan is de frequent flyer levy, waarbij veelvliegers steeds meer betalen per vlucht.

Uitdaging drie: collectieve slagkracht

De collectieve actie om een klimaatcatastrofe te voorkomen is niet het enige beleidsterrein waarbij het menselijk vermogen tot traineren belangrijker lijkt dan het menselijk vermogen tot samenwerken. We leven in een tijd van multicrises. We hebben een huizencrisis, een stikstofcrisis en een bestaanszekerheidscrisis. Stilstand wint het van de vooruitgang. In hun boek Abundance beschrijven Ezra Klein en Derek Thompson talloze voorbeelden van mislukte grote publieke werken. Van de plannen voor een hogesnelheidstrein tussen San Francisco en Los Angeles is na tientallen jaren en miljardeninvesteringen niks terechtgekomen. Zij betogen dat de samenleving zo complex geworden is dat niets meer van de grond komt. Ze richten hun pijlen vooral op links. Er waren goede redenen voor bouwvoorschriften, parkeernormen en milieu-effectrapportages, maar het gevolg is dat er structureel te weinig huizen worden gebouwd. Met als gevolg ongekende dakloosheid. 

Klein en Thompson vinden dat progressieven hun prioriteiten beter op orde moeten hebben. Als je iets wilt, moet je ook bereid zijn om ergens iets voor te laten. Als je dakloosheid wilt aanpakken moet je ook huizen bouwen die goedkoop zijn. En dat kan betekenen dat ze niet aan alle kwaliteitseisen voldoen. Als je af wilt van fossiele brandstoffen heb je ongekende investeringen nodig in het energienet en als we de gewone procedures volgen duurt dat veel te lang.

Waar het in de klassieke linkse strijd ging om de zeggenschap over de inrichting van de samenwerking en een eerlijke verdeling van de opbrengsten van samenwerking, gaat het nu om het vergroten van de collectieve slagkracht. Daarvoor is het nodig om de publieke zaak drastisch te vereenvoudigen. De complexiteit ondermijnt nu de progressieve politiek, terwijl – en daar hebben Klein en Thompson een punt – die complexiteit deels het gevolg is van progressieve politiek. Op alle beleidsterreinen moet het simpeler. 

“ Voor het herstel van collectieve slagkracht moeten we bereid zijn verworvenheden op te geven ”

Maar dat heeft wel een prijs. De socioloog Kees Schuyt heeft er terecht op gewezen dat er een uitruil bestaat tussen eenvoud en rechtvaardigheid. Het is zo complex omdat we aan heel veel verschillen recht willen doen. Voor het herstel van collectieve slagkracht moeten we dus bereid zijn om verworvenheden op te geven. Minder procedures voor klimaatinvesteringen. Minder bescherming van gevestigde belangen voor de energietransitie. Minder bouwvoorschriften om meer te kunnen bouwen.

Garant staan voor elkaar

Voor progressieve politiek is het eerlijk verdelen van de voorspoed niet meer genoeg. We moeten tegenover het idee van ieder voor zich praktijken ontwikkelen waarin mensen bereid zijn om gelijkwaardig samen te werken en voor elkaar garant te staan. We zijn van elkaar afhankelijk, maar nooit ondergeschikt. De klimaatcatastrofe benadrukt deze kwetsbaarheid alleen maar. De hele wereld is tot elkaar veroordeeld. En dat vraagt eerlijk klimaatbeleid. Dat zijn enorme opdrachten. En die kunnen we alleen realiseren als we de collectieve slagkracht vergroten, ook als dat ten koste gaat van heilige huisjes. Met de multicrises, met zoveel gebroken dijbenen, kunnen we ons geen machteloosheid van eigen makelij veroorloven.