Nederland telt ruim 550 miljoen koeien, kippen en varkens. Met deze veestapel produceren we enorme hoeveelheden vlees, eieren en zuivel. De dieren eten samen miljarden kilo’s voer per jaar. Dit veevoer zien we niet terug in onze koelkast of op ons bord, maar het bepaalt wel een belangrijk deel van de sociale en milieu-impact van ons voedsel.

De productie van dierlijk eiwitten – veeteelt dus – veroorzaakt in totaal wereldwijd zo’n 7,1 gigaton uitstoot van broeikasgassen ofwel CO2-equivalenten (CO2-eq). Dit is 14,5 procent van alle door de mens veroorzaakte broeikasgasemissies. Een enorme hap van ons ‘koolstofbudget’ gaat dus op aan het maken van bieflapjes, gebakken eitjes en plakjes kaas. Veeteelt draagt daarmee sterk bij aan het klimaatprobleem. Het is essentieel dat we deze uitstoot terugdringen.

Bierborstel

Een groot deel van de veeteelt-uitstoot, wel 39 procent, komt door de boeren en scheten van koeien. Deze bevatten sterke broeikasgassen, namelijk lachgas en methaan. Datzelfde methaan komt vrij uit mest, dat nog eens tien procent van de veeteelt-uitstoot voor zijn rekening neemt. Verwerking en transport van dierlijke producten veroorzaakt zes procent. Maar het grootste deel, 45 procent, komt uit de productie van veevoer. Dit is wereldwijd 3,2 gigaton CO2-eq per jaar, oftewel ruim 6,5 procent van alle menselijke broeikasgasemissies.

Minder dieren houden zou deze uitstoot meteen verminderen. Gerenommeerde instituten als de Verenigde Naties en het Planbureau voor de Leefomgeving zijn het eens: de productie en consumptie van dierlijke eiwitten moet omlaag om onze klimaatdoelstellingen te halen. Tot nu toe blijft dit in de politiek een heet hangijzer. Maar zeker met de ambities van de klimaattop in Parijs (december 2015) kunnen we dit onderwerp niet langer laten liggen.

Tegelijk moeten we ook beginnen met het verminderen van de milieu-impact van veevoer. De grootste winst valt hier te halen door onze veevoergrondstoffen dichtbij te produceren in plaats van ver weg.

Waar komt ons veevoer vandaan?

De helft van het voer voor al ons vee komt uit Europa. Het wordt gemaakt uit afvalproducten zoals bietenpulp en bierborstel, een hoop granen en mais, uitgeperst koolzaad en een handje nutriënten. De tweede helft komt van buiten Europa en bestaat bijna geheel uit soja- en palmproducten (zie kader). We voeren onze dieren jaarlijks ruim twee miljoen ton soja, voornamelijk uit Zuid-Amerika, en een kleine achthonderdduizend ton palmproducten, vooral uit Indonesië en Maleisië.

En daar gaat het mis. De groeiende vraag naar deze grondstoffen veroorzaakt daar namelijk ontbossing, waarbij veel CO2 vrijkomt. Alleen al voor de Nederlandse vraag naar soja wordt in Zuid-Amerika jaarlijks een miljoen hectare natuurgebied ontbost. Dit probleem wordt al jaren erkend, ook door veevoerbedrijven, maar de inkoop van soja en palm uit deze gebieden blijft onverminderd hoog.

Slingerruimte

Naast klimaatschade bedreigt de veeteelt ook op andere manieren het milieu. Door overmatig gebruik van gif en (kunst)mest raken grondwater en bodem vervuild, en sterven kwetsbare soorten uit. Ook de ontbossing leidt tot verlies van biodiversiteit. Onderzoeksbureau Questionmark berekende dat van alle impact die de productie van soja uit Zuid-Amerika heeft – van gezondheidseffecten tot uitstoot door vervoer via vrachtauto en boot – ontbossing verreweg de meeste schade veroorzaakt: 78 procent van het totaal.

Dat is niet vreemd als je bedenkt dat voor soja de meest diverse natuurgebieden op aarde vernietigd worden. Dit milieueffect is niet nieuw: voor ons veevoer is in Argentinië al zeventig procent van de bossen gekapt en op Borneo heeft de orang-oetang weinig slingerruimte meer over.

De veevoersector stelt als oplossing het gebruik van gecertificeerde soja en palm voor, bijvoorbeeld via de Ronde Tafels voor deze grondstoffen (zie kader). Hoewel sommige maatschappelijke organisaties deze oplossing omarmen, geven zij toe dat dit de vraag naar soja en palm uit de probleemgebieden niet wegneemt en ‘indirecte ontbossing’ niet voorkomt.

Oftewel: de akker waar jouw grondstof vandaan komt kan wel gecertificeerd zijn, maar zolang de akkers eromheen dat niet zijn en de vraag toeneemt, gaat de ontbossing gewoon door. Alleen het afnemen van de vraag kan uitbreiding van het areaal in deze landen stoppen.

Landjepik

De groeiende vraag naar soja en palm voor veevoer bedreigt ook de mensen in deze gebieden. Landconflicten, verminderde voedselzekerheid en blootstelling aan landbouwgif zijn de grootste problemen. Grote boeren en bedrijven proberen de grond van pachters of kleine gemeenschappen over te nemen. Hoewel die vaak al generaties lang hun gronden bewonen en bewerken, zijn hun rechten vaak slecht gewaarborgd.

Doodsbedreiging of zelfs het vermoorden van activisten is niet ongewoon. Kleine boeren worden voor een appel en een ei uitgekocht, waarna zij al snel nauwelijks meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Werk is er immers niet op de grote plantages. Zo verslechtert de voedselzekerheid voor de lokale bevolking.

Wie niet naar de groeiende steden vertrekt, ziet de plantages om zich heen verrijzen. Het landbouwgif vergiftigt de grond en het drinkwater. In Zuid-Amerika is de hoeveelheid landbouwgif, meestal verspreid met vliegtuigjes, in vijftien jaar vervijfvoudigd. Een studie vond resten landbouwgif in alle 62 onderzochte monsters moedermelk.

De belangrijkste oplossing voor deze problemen is het versterken van lokale groepen die opkomen voor hun rechten, zoals verschillende Nederlandse maatschappelijke organisaties proberen te doen. De Nederlandse overheid kan via ontwikkelingssamenwerking en in haar diplomatieke contacten werken aan democratisering en mensenrechten.

Maar dan houdt het wel op. De Ronde Tafels voor Soja (RTRS) en Palm (RSPO) leveren wel richtlijnen op voor bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden en gifgebruik, maar precies zoals die geen ontbossing voorkomen, voorkomen ze ook geen landjepik. Bovendien is de controle onvoldoende. Wil je zeker zijn van rechtvaardige productie van de grondstoffen die je verbruikt, dan haal je die dus op een plek waar je er zicht op hebt: dichtbij huis.

Markt

Naast het al genoemde buitenlandbeleid, heeft de overheid legio mogelijkheden om ervoor te zorgen dat ons veevoer mens- en milieuvriendelijker wordt. Ingrijpen is zeker gerechtvaardigd; er is immers duidelijk sprake van ‘marktfalen’: maatschappelijke kosten worden niet meegenomen in de prijs. De overheid heeft op klimaatgebied een zorgtaak. Dit is vorig jaar nogmaals door de rechter bekrachtigd in de Klimaatzaak. Ook staan Europese afspraken in bepaalde gevallen toe dat lidstaten eigenstandig maatregelen nemen.

Kan de markt het echt niet oplossen? De praktijk leert van niet. De voedselsector heeft haar gedrag niet veranderd (enkele voorlopers uitgezonderd) ondanks enthousiaste deelname aan programma’s met ambitieuze maar vrijblijvende doelstellingen. En consumenten laten kiezen voor rechtvaardig en milieuvriendelijk geproduceerd voedsel?

“ In het geval van veevoer is de oorsprong volkomen onzichtbaar voor de consument, en valt er niets te kiezen ”

Keer op keer blijkt dat wat een burger wil iets anders is dan wat een consument in zijn mandje gooit. In het geval van veevoer is de oorsprong bovendien volkomen onzichtbaar voor de consument, en valt er dus niets te kiezen. Gelukkig hebben we een overheid die ons aller belang kan dienen. En juist wanneer het zowel bedrijven als burgers niet lukt een stap te zetten, is het aan de overheid die rol op te pakken.

Oosterburen

Maar kan dat wel, veevoer van dichtbij? Kennisinstituut Alterra berekende in 2012 of we ons veevoer voor honderd procent in Nederland kunnen produceren. Dat kan, als we stoppen met voedsel exporteren. Dit geeft aan dat veevoer van dichtbij haalbaar is. Zeker met een lagere, gezondere consumptie van dierlijke eiwitten.

De eerste Nederlandse veehouders zijn er inmiddels mee aan de slag. In Duitsland gebeurt dit al lang. Vanwege het anti-gentech sentiment van onze Oosterburen produceren verschillende labels voor die markt zuivel en eieren geheel van eigen bodem. De oplossing ligt dus dichtbij.

Hoe komen we daar? Een eerste kans ligt bij ons (Europees) handelsbeleid. Dit kan eisen stellen aan productiemethodes, tarieven opleggen of import van bepaalde gewassen verbieden. Dit gebeurt al voor hormoonvlees, Amerikaans bier en voor twijfelachtige gentechgewassen. Een tweede kans is het landbouwbeleid: boeren belonen voor de overstap naar het telen en gebruiken van lokale eiwitrijke gewassen.

Soja, lupine, erwten, koolzaad: het groeit hier allemaal prima. De eenvoudigste variant is boeren direct geld geven voor eiwitrijke gewassen. Ook vanuit bodembeheer is dit overigens een prima duurzaamheidsmaatregel, en Nederlandse akkerbouwers zouden deze handschoen dan ook met liefde oppakken.

Voor veehouders is het lastiger. Met andere grondstoffen moet hun voer opnieuw geoptimaliseerd worden, maar na een overgangsperiode is dezelfde productie zelfs helemaal zonder soja mogelijk. Ten slotte zijn er diverse softere beleidsopties, zoals het samenbrengen van ketenpartners en het transparant maken van de herkomst van grondstoffen.

Hoe dan ook: als we onze voedselvoorziening daadwerkelijk sociaal, rechtvaardig en milieuvriendelijk willen maken is een sterke overheidsregie nodig. De Parijse ambities maken voortgang op alle fronten noodzakelijk, ook wat betreft het voer dat ons vee eet. De cijfers laten zien dat dat nodig is, de voorbeelden dat het kan. In een Nederlands voedselbeleid mag veevoer absoluut niet ontbreken.

Soja en palm op de wereldmarkt

Soja en palm zijn big business op de wereldgrondstoffenmarkt. Beide worden gebruikt voor veevoer, voedingsmiddelen en biobrandstof. Daardoor kunnen investeerders en handelaren ‘schakelen’ tussen verschillende markten en, zeker als ze de capaciteit hebben om grote partijen op te slaan, profiteren van de beste prijs.

Eenmaal verhandeld worden sojabonen en palmpitten eerst geperst. De olie uit deze zaden is een geliefde grondstof voor de levensmiddelenindustrie. De overgebleven schilfers (ook wel ‘schroot’ genoemd) zijn door het hoge eiwitgehalte een welkome veevoergrondstof. Soja en palm worden zeer grootschalig geteeld, in monoculturen van duizenden hectares, in landen met goedkope arbeid en grond.

De prijs is daardoor laag en de vraag groeit gestaag. Slechts een paar grote bedrijven beheersen de markt. Vaak hebben deze bedrijven ook andere delen van de keten in handen, zoals teelt en verwerking. Het bekendste is Cargill, met een jaaromzet van zo’n 120 miljard dollar met afstand het grootste voedselbedrijf ter wereld.

Keurmerken voor soja en palm

In de Ronde Tafel voor Verantwoorde Soja (RTRS) hebben maatschappelijke organisaties en bedrijven internationale criteria opgesteld voor verantwoorde soja. Dit platform heeft bepaald dat voor de uitbreiding van sojateelt geen bos mag worden gekapt of andere waardevolle natuur mag worden aangetast.

In 2014 werd wereldwijd 1,4 miljoen ton verantwoorde RTRS-soja geproduceerd. Dit is nog geen half procent van de totale productie. Ook in Nederland blijft het gebruik van RTRS-soja ver achter bij de door de sector gestelde doelstelling. Voor palmproducten is een soortgelijk platform opgericht, de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie (RSPO). Hoewel inmiddels twintig procent van de palmplantages RSPO-gecertifieerd is, is er ook kritiek van maatschappelijke organisaties die wijzen op illegale ontbossing voor nieuwe plantages door bedrijven die lid zijn van RSPO.

Bronnen

  • A. Cormont en S. Janssen, Optimaal sluiten van mineralenkringlopen, Factsheet Alterra i.o.v. Milieudefensie, 2012.
  • S. Hegger, M. Bles, G. Haan, Eiwitten in veevoer: wereldwijd versus regionaal. Milieu-impact van Zuid-Amerikaans sojameel in vergelijking met Europees sojameel, Questionmark 2015.
  • H. Lelieveldt, De voedselparadox, 2016. Nederlandse sojacoalitie, Sojabarometer, 2014. Naar 100% regionaal eiwit, Raad voor Regionaal Veevoer, 2015.
  • Tackling Climate Change through Livestock. A global assessment of emissions and mitigation opportunities, FAO, 2013.