Is meebewegen met het water het alternatief?
“Het is iets wat we óók moeten doen. Een stad als Rotterdam gaan we niet even verplaatsen, maar op andere plekken kunnen we nu al meebewegen. Het betekent ook dat we accepteren dat er gebieden zijn die een deel van het jaar nat zijn. Die moeten we anders inrichten.”
Wat gaat er dan precies veranderen?
“We moeten onderscheid maken tussen het bovenstroomse deel van de rivieren, het benedenstroomse deel en de kust. Het begint bij onze oosterburen, want het meeste rivierwater komt uit Duitsland. Hoe sneller het water daar van de hellingen afloopt, naar de rivieren, hoe hoger de hoogwaterstanden hier. Om het water beter vast te houden, moeten we de Duitsers helpen met natuurherstel. Natuur vergroot de sponswerking van de bodem. Er zijn al wel grensoverschrijdende projecten uitgevoerd, bijvoorbeeld voor de Overijsselse Vecht, maar aan de samenwerking met Duitsland en andere Europese landen moet veel harder getrokken worden.
In eigen land, bovenstrooms van de lijn Utrecht – Den Bosch, kunnen we hoge waterstanden nog een beetje dempen door de rivieren meer ruimte te geven. We hebben tussen 2006 en 2019 het programma Ruimte voor de Rivier gehad. Dat was heel succesvol. Het heeft meer veiligheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer natuur opgeleverd, waarbij lokale gemeenschappen inspraak hadden. Het landinwaarts verleggen van dijken om flessenhalzen in de rivieren weg te werken was wel omstreden, omdat je daarmee ruimte voor intensieve landbouw en bewoning opgeeft, maar het is verreweg de meest elegante methode om te voorkomen dat het rivierwater zich opstuwt. Het verlaagt de hoogwaterpieken tot tientallen kilometers stroomopwaarts.
Voor het benedenstroomse rivierengebied heeft deze aanpak geen zin, want daar stuit je zoals gezegd op de zee. Hier moeten we op een andere manier meebewegen met het water: door vaker nattigheid te accepteren, óók binnendijks. Het gaat om kwelwater dat onder de rivierdijken doorsijpelt, maar ook om water van plensbuien, die door de opwarming van de aarde heviger worden. Dat water stroomt niet weg – daar liggen de polders te diep voor – en het wordt steeds moeilijker om het weg te pompen.
Meer nattigheid heeft gevolgen voor het landgebruik. Je moet in laaggelegen polders geen woningen gaan bouwen. Veeteelt zou nog kunnen, maar alleen extensief. We kunnen best met minder vee toe, want twee derde van het vlees dat we produceren is voor de export en we eten er in Nederland zelf ook te veel van. Dus we hebben echt niet meer dan een tiende van de huidige veestapel nodig. Ik hoop dat boeren steun zullen krijgen om op de drassige bodems een ander soort landbouw te ontwikkelen. Het telen van vezelgewassen bijvoorbeeld. Sommige boeren zijn daar al mee bezig. Het gaat om plantensoorten, zoals lisdodde, die van nature thuishoren in deze gebieden, want het waren ooit kustmoerassen. Vezelgewassen kunnen we verwerken tot natuurlijke bouwmaterialen, die koolstof vastleggen in plaats van uitstoten.
Ik zou ook graag zien dat er in de nattere gebieden meer natuur komt. Want het gaat nu bar slecht met de vogels en andere soorten die in deze gebieden thuishoren. Als je natuurherstel pleegt, groeit de biodiversiteit snel, en daarmee ook de vastlegging van koolstof. Dat zagen we bij Ruimte voor de Rivier.