Vaststaat dat de nieuwe buitenlandkoers van Nederland gebaseerd moet zijn op samenwerking en mensenrechten. Dat is zowel van nationaal als van internationaal belang, schrijft Bram van Ojik in een afscheidsessay.

Het Nederlands buitenlandbeleid moet dringend op de schop. De band tussen Europa en de VS, jarenlang het anker waaraan we ons vastklampten, viel na Brexit en de verkiezing van Donald Trump in duigen. De schaduwzijden van de snelle opkomst van China kunnen steeds moelijker worden genegeerd. De relatie met Rusland heeft een dieptepunt bereikt en NAVO-lid Turkije is van trouwe bondgenoot veranderd in onberekenbare ruziezoeker.

Alsof dit nog niet genoeg is, wordt de Europese Unie van binnenuit bedreigd door de opkomst van autocratische leiders die lak hebben aan mensenrechten en de rechtsstaat. Het is de hoogste tijd voor een grondige herziening van onze internationale betrekkingen, zou je zeggen. Maar daar is in Den Haag weinig van te merken.

Tot voor kort ging het in de relatie met China alleen maar over geld verdienen (en pas bij de rondvraag een beetje over mensenrechten), in de relatie met het Witte Huis deed de regering vooral alsof er niets uitzonderlijks aan de hand was, in de EU stonden we als vanouds vooral op de rem en over Rusland doen we heel verontwaardigd, maar tonen we weinig daadkracht.

Ook voordat de COVID-pandemie alle andere politieke onderwerpen naar de achtergrond verdrong, had het kabinet geen noemenswaardige aandacht voor de positie van Nederland in de wereld. De jaarlijkse Algemene Beschouwingen na Prinsjesdag gingen nooit over de impact van internationale ontwikkelingen op onze welvaart en veiligheid.

Grootspraak en uitglijers

De ministers van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Rutte III kwamen vooral in het nieuws met respectievelijk grootspraak (Halbe Zijlstra die er lustig op los fantaseerde over zijn aanwezigheid in de datsja van Poetin) en verbale uitglijers (Stef Blok over de onmogelijkheid van integratie).

Het beleid zelf was al eerder problematisch. Steeds minder geld voor ontwikkelingssamenwerking, gebrek aan keuzes in onze defensie en ongelukkige of zelfs rampzalige optredens bij vredesoperaties. Grote fouten in Mali, zeventig burgerdoden in Hawija in Irak, en verkeerd gerichte steun aan gematigde oppositiegroepen in Syrië die bij nader inzien helemaal niet gematigd bleken.

    “ Wat sinds het parlementair onderzoek naar de toeslagenaffaire de Rutte-doctrine is gaan heten, was bij Defensie en Buitenlandse Zaken al veel langer gemeengoed ”

    Rode draad door deze kwesties: trage en ontoereikende informatie aan de Tweede Kamer. Wat sinds het onderzoek naar de toeslagenaffaire de Rutte-doctrine is gaan heten, was bij Defensie en Buitenlandse Zaken al veel langer gemeengoed: zo lang mogelijk zwijgen over heikele kwesties en alleen dán informatie geven – zo summier mogelijk – als het echt niet anders meer kan.

    Bovengenoemde affaires hebben de positie van de Nederlandse diplomatie geen goed gedaan. Ook op andere terreinen is de verzwakking van het buitenlandbeleid en van het verantwoordelijke ministerie goed zichtbaar. Bij de bespreking van de China-strategie moest minister Blok zijn huiswerk overdoen: het gedeelte over politiek en mensenrechten was in de ogen van een groot deel van de Tweede Kamer niet goed genoeg.

    Bij de discussie over het juiste antwoord op Russisch wangedrag bleef één van de weinige maatregelen die echt indruk zou maken – de aanpak van de nieuwe Russische gaspijpleiding Nordstream – lange tijd buiten beschouwing. Volgens Economische Zaken en de minister-president ging het hier om een particuliere onderneming waar de overheid zich niet mee moest bemoeien – alsof energie-afhankelijkheid van autocratische regimes niet één van de grote geopolitieke kwesties van deze tijd is. Buitenlandse Zaken bleef in die discussie grotendeels afzijdig.

    Bij het debat over het Europees herstelplan en het Meerjarig Financieel Kader (de begroting van 2021 tot en met 2027), door de Covid-pandemie met voorsprong hét politieke onderwerp van afgelopen jaar, werd pijnlijk duidelijk uit welke hoek in Nederland de wind waait. In plaats van vroegtijdig te kiezen voor onderlinge solidariteit en wederzijdse bijstand hield Den Haag, onder aanvoering van minister Wopke Hoekstra van Financiën nota bene, zo lang de hand op de knip dat vrijwel de gehele EU over ons heen viel. De minister die de diplomatieke schade had moeten beperken, was onzichtbaar.

    Autocratische leiders

    Met parlementsverkiezingen en een formatie in zicht is een fundamentele vernieuwing van het Nederlands buitenlandbeleid broodnodig. Het is inmiddels vijfentwintig jaar geleden dat dit beleid grondig is herzien.

    In 1995 kwam er onder leiding van de toenmalige ministers Hans van Mierlo en Jan Pronk meer aandacht voor conflictpreventie en -beheersing – er waren in de jaren daarvoor immers dure lessen geleerd op de Balkan, in Somalië en in Rwanda –, en kreeg de aanpak van grensoverschrijdende milieuproblemen als ontbossing, verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering prioriteit.

    Er kwam meer aandacht voor het Nederlands belang bij internationale samenwerking en er was sprake van ‘ontschotting’: de samenhang tussen de verschillende vormen van buitenlandsbeleid – handel, defensie, ontwikkelingssamenwerking, diplomatie – werd versterkt.

    Een nieuwe herziening biedt de mogelijkheid antwoorden te formuleren op een aantal grote opgaven waar de internationale verhoudingen ons voor stellen:

    1. Hoe gaan we om met de opkomst en macht van autocratische leiders en de mondiale bedreigingen voor democratie, rechtsstaat en mensenrechten?
    2. Hoe voorkomen we een nieuwe wapenwedloop en de wereldwijde dreiging die daarvan uitgaat?
    3. Hoe herstellen we de verzwakte internationale rechtsorde en maken we deze geschikt om nieuwe uitdagingen op het gebied van klimaatverandering, migratie en veiligheid aan te pakken?

    De laatste jaren wordt steeds duidelijker hoe afhankelijk we geworden zijn van China. Of het nu gaat om de introductie van het 5G-netwerk of om de levering van mondkapjes en medicijnen in een pandemie, zonder aanvoer uit China loopt het niet.

    De politiek van wereldwijde economische infiltratie – voor het verkrijgen van grondstoffen en de toegang tot kennis en technologie, voor de afzet van Chinese producten en het aantrekken van investeringen in China – dient bij uitstek een politiek doel: de bestendiging van de macht van de Communistische Partij in ruil voor welvaart voor de Chinese bevolking.

    De economische afhankelijkheid bindt onze handen als het gaat om (kritiek op de schending van) mensenrechten en de dreigende ambities van Peking richting Taiwan, Hongkong en de Zuid-Chinese Zee. Het verdeelt de Europese Unie en leidt tot concurrentie om economische markten en politieke invloed in Azië, Afrika en Latijns-Amerika.

    Duurdere kleding en uitstel 5G

    Strategisch buitenlandbeleid stelt ons voor moeilijke keuzes: willen we echt een einde maken aan de dwangarbeid van Oeigoeren in de katoenpluk in Xingjiang, dan zullen we goedkope kleding uit China uit onze winkels moeten weren. Als we het Chinese Huawei niet toelaten in ons 5G-netwerk moeten we accepteren dat de toepassing ervan met Europese aanbieders als Nokia en Siemens trager verloopt.

    Als we niet willen dat China in landen als Servië en Albanië – in het hart van Europa – snel aan invloed wint, zullen we deze landen uitzicht moeten bieden op lidmaatschap van de EU. Als we willen voorkomen dat Italië en Griekenland hun havens aan China verkopen, moeten we deze landen in het kader van onze steun- en herstelprogramma’s misschien ook minder tot bezuiniging en privatisering dwingen.

      “ Strategisch buitenlandbeleid werpt moeilijke keuzes op: willen we dwangarbeid van Oeigoeren in de katoenpluk beëindigen, dan moeten we goedkope kleding uit China uit onze winkels weren ”

      Als we serieus de concurrentie met de grote Chinese conglomeraten willen aangaan, dan moeten we de ruimte voor de groei van Europese kampioenen wellicht ook groter maken, ook al zien we de risico’s dat dit Europese monopolies worden, met alle nadelen van dien voor de prijs die de consument moet betalen.

      En, laatste voorbeeld, als we de volstrekte vrijheid van ons wetenschappelijk onderwijs koesteren, dan moeten we kritisch kijken naar de wildgroei aan samenwerkingsprojecten met China waar onze universiteiten en hogescholen bij betrokken zijn.

      De voorbeelden maken duidelijk dat strategische keuzes pijn kunnen doen. We hebben niet de luxe moeilijke keuzes uit de weg te gaan. Soms – best vaak eigenlijk – moeten we uit twee kwaden kiezen.

      Dat vraagt behalve om inhoudelijke heroriëntatie ook om een cultuuromslag in ons buitenlandbeleid. Toen een commissie onder leiding van Arthur Docters van Leeuwen in 2012 dit beleid doorlichtte, kwam op één punt fundamentele kritiek: het ministerie weet niet goed te kiezen als er sprake is van tegenstrijdige belangen, doet het liefst altijd alles een beetje en alles tegelijk.

      Het is ook nu nog de essentie van het buitenlandbeleid zoals minister Blok dat vaak verwoordde: doordat we zo’n belangrijke handelspartner zijn, kunnen we ook over mensenrechten praten. Die gemakkelijke ontkenning van inherente tegenstellingen voldoet niet langer.

      Russisch gas

      Ook jegens Rusland zullen we strategischer moeten opereren. Doordat onze energietransitie zo langzaam gaat, worden we steeds afhankelijker van Russisch gas.

      Zo houden we de kliek rond Poetin in het Kremlin en blijven onze verontwaardiging en sancties naar aanleiding van de buitenlandse agressie van Rusland en de gewelddadige aanpak van critici van het regime betrekkelijk machteloos. De langdurige onwil van Blok en Mark Rutte om het geopolitieke karakter van de aanleg van Nordstream 2 onder ogen te zien spreekt boekdelen.

      Een hardere lijn jegens China en Rusland betekent overigens niet dat er een einde komt aan dialoog en samenwerking. China is een wereldmacht met 1,4 miljard inwoners. Het zou absurd zijn daar niet mee samen te werken. Er zijn grote gemeenschappelijke belangen bij de aanpak van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, waterbeheer en voedselvoorziening.

      Ook economische samenwerking kan een impuls krijgen, mits die is gebaseerd op sociale grondrechten en beginselen van duurzaamheid. Respect voor universele mensenrechten moet daarbij een kernpunt zijn, en niet pas bij de rondvraag aan bod komen.

      Het neerhalen van de MH17 en de Russische ontkenning van de eigen betrokkenheid daarbij maakt samenwerking met Rusland extra moeilijk. Toch kan veiligheid in Europa niet zonder afspraken met Moskou. Dan gaat het om politieke stabiliteit aan de grenzen van Europa (Oekraïne, Wit-Rusland), traditionele wapenbeheersing en het afwenden van nucleaire dreiging.

      Maar ook om nieuwe kwesties als de zeggenschap over het Noordpoolgebied als doorvoerroute en bron van bodemschatten nu de ijskappen smelten, om ecologische veiligheid (denk aan de bosbranden in Siberië) en het beheer van de ruimte als nieuw grensgebied. En ook hier geldt: mensenrechten zijn een centrale waarde waarover niet valt te soebatten.

      Biden én Trump

      Dit nieuwe buitenlandbeleid moet gestalte krijgen in een tijd waarin de traditionele basis van dat beleid – het trans-Atlantisch bondgenootschap – in duigen ligt. Het vertrek van de Britten heeft de EU verzwakt en ondanks een politieke verklaring en een lastminute handelsdeal is er nog heel veel niet geregeld.

      Het Verenigd Koninkrijk speelde een cruciale rol in onze veiligheid, in ons gezamenlijk buitenlandbeleid en in onze relatie met de VS. Die laatste is door vier jaar Trump voor altijd veranderd. President Joe Biden zal uiteraard een deel van de schade repareren: terug naar het klimaatakkoord en naar de VN, praten over wapenbeheersing, en nieuw respect voor mensenrechten.

      Maar dat er in de VS iemand gekozen kon worden die alles waar we gezamenlijk voor meenden te staan met voeten trad en die zelfs bereid bleek de democratie zelf om zeep te helpen, maakt de toekomstige relatie voor altijd anders. Rutte en Blok hebben Trump altijd de hand boven het hoofd gehouden: volgens Rutte moesten we ons voordeel doen met zijn kritiek op de multilaterale instellingen.

      ‘We kijken uit naar de samenwerking met Biden, zoals we ook met zijn voorganger altijd goed hebben samengewerkt,’ zei Blok toen de overwinning van Biden een feit was. Geen keuzes maken, Biden én Trump: zo zijn we weer thuis bij het buitenlandbeleid waarvan we afscheid moeten nemen.

      Nederland kan dit alleen in Europees verband. Daarom moeten we onze scepsis over versterking van de Europese politieke samenwerking overboord zetten, en er alles aan doen om de cohesie binnen de EU te versterken. Alleen dan kunnen we effectief onze krachten bundelen in het buitenlandse beleid, door nieuwe bondgenootschappen aan te gaan met landen en regeringen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika.

      Maar ook sociale bewegingen die wereldwijd in de verdrukking zitten steunen, de rol van de VN versterken, eerlijke en duurzame handelsverdragen sluiten, en veel meer samenwerken op het terrein van defensie. De lijst is lang en veelomvattend. Maar een dergelijk programma zorgt ook voor nieuwe inspiratie, en bovendien voor veiligheid en welvaart, in Nederland en elders. Dat is waar het nieuwe buitenlandbeleid over moet gaan.